steeds aan had gedrongen op sanering, m 1694 een overeenkomst geslo
ten die succesvol zou blijken. Met het plakkaat van de Staten-Generaal
"tot redres van het verval inde saecken van de Munten deser Landen"
van 17 maart 1694, gevolgd door de nieuwe overeenkomst met de
Rijkssteden van 16 april d.o.v. werd niet alleen de muntcirculatie gesa
neerd en de berechting van muntmeesters toevertrouwd aan een
Generaliteitscollege: de Raad van State, maar ook de activiteiten van de
Rijkssteden op muntgebied beteugeld. Tegen een vergoeding van
4.000,- per jaar zouden de Rijkssteden voortaan van muntslag afzien.
Het succes van de regeling van 1694 kan worden afgeleid uit het feit dat
nadien geen nieuwe Generaliteitsordonnanties "tot redres van het ver
val" van het muntwezen in de Republiek zijn uitgevaardigd.
Nu is aangegeven dat het heel lang heeft geduurd voordat muntwetge-
ving geldend voor de gehele Republiek tot stand kwam en dat de Staten
van Holland in deze een zeer speciale 'voortrekkersrol' hadden34, is het
tijd om na te gaan hoe binnen de machtige provincie Holland een drie
tal Westfriese steden, namens en later in plaats van de Gecommitteerde
Raden van het Noorderkwartier, zich een grote mate van zelfstandig
heid op het terrein van de interpretatie van de algemene muntwetgeving
en de Hollandse in het bijzonder konden permitteren.
Eén Munt voor het Noorderkwartier, maar géén Munt voor
Alkmaar.
Eind 1572 was het noordelijk deel van de provincie Holland, door de
belegering en val van Haarlem en de Spaansgezindheid van Amsterdam,
geheel van het zuidelijk deel afgesloten. Holland bestond vanaf dat
moment uit twee geheel op zichzelf aangewezen delen. Een denkbeeldi
ge scheidslijn tussen de twee delen lag ter hoogte van het IJ tot aan de
banne van Velsen. Vanaf medio februari 1573 hielden de Staten van
Noord-Holland eigen vergaderingen ter regeling van het binnenlands
bestuur en ter vergaring van de voor de eigen verdediging benodigde
extra gelden35. Op uitnodiging van gouverneur Diederik van Sonoy
namen aan deze vergaderingen van de Staten van Noord-Holland verte
genwoordigers van de steden Alkmaar, Edam, Enkhuizen, Hoorn,
Medemblik en Monnikendam deel.
Al vrij snel, op 3 juni 1573, werd in de vergadering van de Staten van
Noord-Holland ter verhoging van de inkomsten ook gesproken over de
oprichting van een eigen Munt. De belangrijkste steden van het
Noorderkwartier Alkmaar, Hoorn en Enkhuizen zouden bij loting uit
maken waar de Munt gevestigd zou worden35. De steden van het
Noorderkwartier hadden eerder dat jaar goede ervaring opgedaan met