grond van het onderzoeksresultaat moest beslissen of de produktie of de aflevering doorgang kon vinden of met27. In de westelijke provincies van de Republiek werd deze controle door gaans uitgevoerd door vakkundige officieren, geruggesteund door bij voorbeeld de Provinciale Rekenkamer. Vooral in de noordoostelijke provincies, in de Rijkssteden met muntrecht en - zoals in een later door mij te publiceren studie zal worden aangetoond - ook in West-Friesland was de controle vaak veel minder stipt en objectief. Het is voorgekomen dat 'de muntheer' zijn kans op hogere inkomsten uit de Munt liet preva leren boven het handhaven van de algemeen geldende muntregelingen, hetgeen resulteerde in toestemmingen voor de produktie van nieuwe muntsoorten (bijvoorbeeld de Friese florijn of 28 stuiver van 1601 en de Zeeuwse daalder van 1602) of van licht kleingeld2*. De officieren van Munt in deze streken waren ook niet altijd even bekwaam of geïnteresseerd in de juiste uitoefening van hun ambt. Het is voorgekomen dat het niet naar behoren vervullen van het ambt ondanks klachten en aanbevelingen van de Generaalmeesters ongestraft bleef. Hieruit blijkt ook de geringe kracht van het College van Raden en Generaalmeesters tegenover de zelfstandige gewesten en steden in de Republiek. De tweede poging van de Staten-Generaal om tot eenheid in muntza- ken te komen was de ordonnantie van 21 maart 1606. Stuurman stelde reeds dat deze ordonnantie in grote lijnen het plakkaat van 1586 volgde. Als groot verschil tussen beide noemde hij dat het plakkaat van 1586 uitging van een centrale organisatie van het muntwezen (met het munt recht in handen van de landsheer, waarbij de gewesten slechts uitvoer ders waren), terwijl in 1606 uitgegaan werd van een statenbond-con structie van zelfstandige gewesten (Staten-Generaal als boven-gewestelijk orgaan vaardigden regelingen uit, maar het recht van munt was in han den van de soevereine gewesten). Als voorbeeld geeft hij dat de Gene raalmeesters hun instructies niet meer rechtstreeks aan de munthuizen mochten sturen, maar deze nu aan de Staten-vergaderingen moest zen den29. Evenmin als het plakkaat van 1586 heeft de ordonnantie van 1606 een uniform muntstelsel in de Republiek kunnen bewerkstelligen. Als oor zaak hiervoor wordt aangegeven het ontbreken van een centraal, boven gewestelijk orgaan met de bevoegdheid op te treden tegen muntactivitei- ten die in strijd waren met de Generaliteitsordonnanties. Muntmeesters die in de ogen van de Generaalmeesters, al of niet met toestemming van de muntheer, ambtsmisdrijven pleegden konden slechts binnen de gewes ten - vaak dus binnen het territoir van de muntheer - worden berecht30.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1993 | | pagina 20