Hoe het kleinzilver van Alckmaer tot curiosum kwam. In de jaren dertig van deze eeuw beleefde Alkmaar, evenals andere ste den, economisch een zorgelijke tijd en in deze crisisjaren brak het moment aan dat omgesmolten gouden en zilveren voorwerpen een opbrengst betekende, waar de juwelier zijn revenuen op kon afstellen. Ook onze kaasstad werd in die jaren geconfronteerd met deze stupiditeit van de commercie en het fraaiste zilver werd evenals elders vernietigd in de smeltkroes. De Alknraarse zilverschat smolt toen goeddeels weg. Denk alleen maar aan de vele bijbels met prachtige gegoten en gegra veerde boeksloten van goud of zilver, welke bijbels als oud papier wer den vernietigd na ontdaan te zijn van het beslag zoals de sloten en de hoeken en ogen voor de handkettingen. Ik heb er maar sporadisch een van teruggezien. Het was vaak ook bittere noodzaak voor de toenmalige juweliers. Zij waren het die met de poepenzak (grote rugzak gedragen door de landar beiders uit Oost-Friesland en Oldenburg) op de rug Noord-Holland en zelfs Friesland introkken om bij boeren en tuinders, met grote gezinnen van vaak meer dan tien kinderen, niet alleen goud en zilver tegen hard geld op te kopen, maar ook staartklokken, 17e eeuws porselein, schilde rijen door Romantische Meesters als Pieter Plas, Albert Verhoesen, Jan Bedijs Tom e.a. (doorgaans veel landschappen), doofpotten en melkkan nen van koper, kerkstoven en nog veel meer. Het was de strijd om het bestaan zowel op het platteland als in de stad en men verkocht maar wat graag aan met name de Alkmaarse opkopers, waarvan bekend was, dat zij de zorgelijke familietoestand des verkopers kennende nette prijzen betaalden, soms op gevaar af zichzelf te benade len. En na een lange dag keerden deze opkopers zwaar vermoeid, maar de poepenzak tot berstens toe gevuld, met een beurtvaarder huiswaarts om af te stappen aan de Voormeer. Ik heb ze nog zo goed gekend, b.v. de gebroeders Schoonhoven aan de Achterstraat, waarvan de een altijd een hoed droeg. Hij verdiende dan ook het predikaat "de hoed", want de klant diende te weten of hij werd geholpen door de mét-hoed of door de zónder-hoed. Zij lieten nooit meer zien dan vijf ringen of drie horloges tegelijk; van deze dwingende regel werd nooit afgeweken door de heren Schoonhoven. Deze juwe liers hadden wel geld en zij kochten in heel Nederland de winkelboedels op van minder solvabele juweliers teneinde een plaatselijke openbare verkoop te voorkomen. En dan Gerrit Oudes van de Langestraat, juwelier en meester zilversmid, 8

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1993 | | pagina 7