in te mogen mengen maar afwachten hoe deze gesprekken zouden ver- loopen. Intusschen verzekerde de boekhouder mij nog dat hij de zorg op zich zou nemen om mijn dochtertje thuis te brengen, want we zaten heel ver van huis, en om onder deze omstandigheden alleen heel dien lange terugtocht te moeten aanvaarden viel voor een kind van die leeftijd niet mee. In die tijd dat ik op de uitslag van het telefoneeren moest wachten, kwamen nog vier soldaten langs ons, die naar hun kamp teruggingen en vanzelfsprekend van het heele geval niets afwisten. Ze waren het echter alle vier zoodanig met elkander eens dat ze de schildwacht die mij be waakte toeriepen "Neem mee die Jood." Tenslotte na een poos die mij alweer een eeuwigheid toescheen kwam de commandant naar buiten toen hij zijn telefoontje had beëindigd en waarna hij mij slechts een en kel woord toebulderde WEG! Nu, ik sprak niet tegen en rende van die afschuwelijke omgeving zoo snel mogelijk heen en met mij, mijn beide redders. Al deze gebeurtenissen werden van verre uit op het kantoor met groote spanning gevolgd want vandaaruit kon men zien dat ik daar stond en ook mijn dochtertje had in dat kantoor een gastvrij onderdak en hielp men haar wat met water enz. Toen men dan ook vandaaruit kon zien dat de zaken een gunstige keer genomen hadden ging er een gejuich op en riep men, je Vader is vrij daar komt hij terug. Overgelukkig kwamen we weer bij elkaar, en na een voorloopig vluch tig afscheid van mijn redders wisten we niet hoe spoedig van die omge ving weg te komen en, ofschoon natuurlijk wel wat van streek, kwa men we zonder verdere ongelukken thuis om daar ons verhaal te doen van datgene wat ons overkomen was. Ik zal maar weer niet probeeren weer te geven wat er in ons drieën om ging toen we weer hereenigd waren en kunt U zich dit zelf wel weer indenken. Naar ik een paar dagen later vernam, werden mijn beide red ders dienzelfden middag ter verantwoording geroepen en hen werd me degedeeld, dat ze zich in het vervolg hadden te onthouden van inmen ging in gevallen die zij hadden met Joden. Daar hadden ze niets mee te maken en dat diende verder achterwege te blijven. Dat ik intusschen aan een zekere dood ben ontsnapt staat vast en heb ik dit in de eerste plaats te danken aan het kranige optreden van mijn dochtertje, want zonder haar zou ik verdwenen zijn zonder dat iemand dit ooit had gezien, en dan in niet mindere mate aan mijn beide redders namelijk de sluismeester en de boekhouder. Hulde aan deze dappere mannen! 99

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 97