mijzelven afscheid nam van hen die mij dierbaar waren kunt U begrij
pen. Ik had nog juist gelegenheid mijn dochtertje toe te roepen naar
Moeder te gaan, waarop ik naar een soort wachtlokaal gebracht werd op
de derde sluis gelegen.
Hier werd door de schildwacht opgebeld naar zijn wacht- commandant
met de wel veelzeggende woorden: "Ik heb een Jood gevangen". De
tijd waarop ik had te wachten leek mij een eeuw toe, doch zonder dat
ik hier iets van bemerkte zat mijn dochtertje niet stil, integendeel zij
redde op de volgende wijze mijn leven.
Ofschoon zij slechts twaalf jaar oud was, rende ze, in plaats van mijn
verzoek op te volgen en naar huis te gaan, naar het kantoor van de sluis-
meester met wie wij kort tevoren gesproken hadden, en die ons verlof
had gegeven op die eerste sluis te vertoeven. Op haar noodkreet, Mijn
heer ze pikken mijn Vader op en U gaf ons verlof hier te loopen kom
direct mee en haal mijn Vader terug, waarbij ze die sluismeester op vrij
onzachte manier zijn kantoor uittrok. Vanuit dat kantoor kon men juist
zien hoe ik werd weggevoerd, ofschoon ik natuurlijk onkundig bleef
van die voorvallen op dat kantoor van de sluis.
Zonder dat ik hier iets van wist gebeurde op dat kantoor het volgende
wel heel bijzondere toeval wat in niet geringe mate tot de redding bij
heeft gedragen. Op dat kantoor werkte namelijk ook een boekhouder,
die voorheen boekhouder was bij een goede zakenrelatie van mij en de
ze betrekking, ook alweer zonder hier iets van te weten verruild had
voor die op de sluizen en hierdoor een Rijksbetrekking had gekregen
Ook deze boekhouder nu, die attend was geworden door de nooduitin-
gen van mijn dochtertje, zag mij gaan en vroeg aan haar zeg kind ben jij
dan een dochter van x Op haar bevestigend antwoord, ging hij direct
tot handelen over en zeide tot zijn chef "daar moeten we onmiddellijk
achterna en probeeren die man te redden." Van dit alles bleef ik natuur
lijk onkundig en moest ik op de komst van de commandant wachten.
Eindelijk verscheen deze, doch tegelijkertijd verschenen de sluismeestei
en de boekhouder die in mijn oogen als vanuit de Hemel gezonden wa
ren wat U zult kunnen begrijpen.
Op hetzelfde oogenblik dat de schildwacht zijn meerdere durfde voor te
liegen dat ik mij op zijn bevel niet verwijderd had, sprongen mijn beide
helpers bij en verzekerden het tegendeel niet alleen, doch bovendien dat
ik ten overvloede nog aan de sluismeester verlof had gevraagd om op de
eerste sluis te mogen blijven loopen. Het over en weer praten werd
zoodanig, dat de commandant in plaats van mij meteen maar mee te ne
men, wat begon te twijfelen en op zijn beurt weer naar een hoogere
opbelde. Dit duurde vrij lang en ik moest natuurlijk zonder mij ergens
98