Hoofdstuk I.
De "Joodse natie" in Alkmaar
1 Sefardiem en Asjkenaziem
De geschiedenis van het joodse volk wordt vooral gekenmerkt door de
diaspora, de verspreiding van de joden over de wereld. In de Romeinse
tijd ontstonden overal joodse nederzettingen. In het christelijke Europa
werd de geschiedenis van de joden gekenmerkt door vervolgingen, uit
wijzingen en het telkens opnieuw opbouwen van joodse gemeenschap
pen op steeds weer andere plaatsen.' De joden leefden vrijwel overal als
een kleine minderheid onder de plaatselijke bevolking. Het waren voor
al religieuze en economische factoren, die de joden een aparte plaats ga
ven.
Grofweg vallen er twee emigratiestromen aan te geven: een trek naar
het zuiden, vooral het gebied rond de Middellandse zee en een trek naar
Midden en Oost Europa. De eerste groep wordt de Sefardische joden of
Sefardiem genoemd, de tweede de Hoogduitse of Asjkenaziem. Door
vervolgingen in het Duitse Rijk gedurende de late Middeleeuwen trok
een groot deel van de Asjkenaziem verder naar het oosten, vooral naar
Polen, waar in de loop der eeuwen de grootste joodse gemeenschap uit
de Europese geschiedenis ontstond.
De Sefardiem trof men hoofdzakelijk aan in Spanje. Vanaf 1391, toen
vierduizend joden de dood vonden in het bloedbad van Sevilla, werd de
druk op de joodse gemeenschap in Spanje steeds sterker. Toen de po
groms zich uitbreidden tot andere steden en de Spaanse joden in feite
maatschappelijk werden uitgeschakeld, zagen velen zich genoodzaakt
zich te laten dopen, uit lijfsbehoud, niet uit overtuiging. Velen van deze
nieuw-christenen, of conversos, zullen zich geschikt hebben in hun lot.
Anderen bleven in het geheim vasthouden aan hun joodse tradities en
juist deze schijn-christenen, marranen (onreinen, varkens) genoemd,
werden door de inquisitie bespionneerd. Wanneer iemand schuldig be
vonden werd aan judaïsme, dan wachtte hem confiscatie van zijn goe
deren en liep zijn leven gevaar. De inquisitie had echter geen zeggen
schap over hen, die joods gebleven waren. En zo was het mogelijk dat
binnen één familie zowel rabbijnen, priesters als marranen gevonden
werden. Na de val van Granada in 1492 werden de joden definitief uit
Spanje verdreven. Op 2 augustus 1492 Anno Domini, op de Tisj be'Ab'
5252 Anno Mundi, kwam een einde aan de grote Sefardische cultuur.
Velen vonden in het Ottomaanse rijk een veilig toevluchtsoord. Ande
ren zochten tegen betaling een tijdelijk onderdak in Portugal, maar daar
9