liette Cohen, geboren 30 maart 1890 in Amsterdam, dochter van Abra
ham Cohen en Sara Groen. Op 29 december 1921 trouwden zij in Alk
maar in de synagoge aan de Hofstraat. Drukker was sinds 15 september
van dat jaar als geïmmatriculeerd lid van deze gemeente ingeschreven.
Het jonge paar vestigde zich op het adres Luttik Oudorp 41. Daar werd
op 18 november 1929 hun dochter Maijan geboren. Zij zou hun enige
kind blijven.
De familie Drukker was een orthodox joods gezin, dat leefde volgens de
joodse inzettingen. De dienstbode die in 1938 bij hen in huis kwam,
mevrouw J.B. Blommestijn-Schouten, vertelt hoe zij na drie weken wel
wegwilde, omdat ze geen raad wist met de joodse spijsregels, die bij de
Drukkers in acht werden genomen. Drukker werkte wel op Sabbath,
nadat hij naar de synagoge was geweest. In de kleine joodse gemeente
waren de heer en mevrouw Drukker beiden actief. Hij als lid van het
joodse begrafenisgenootschap Gemilath Gesed Weëmeth. Wanneer ie
mand van de gemeente was overleden, deed hij mee met de rituele was
sing van het lijk. Zij was o.a. penningmeesteresse van de Israëlitische
Armenzorg in Alkmaar. De jaren dertig waren voor dit gezin gelukkige
jaren. Marjan groeide voorspoedig op, de zaken liepen goed.
De mobilisatie kwam. Drukker was lid van de Alkmaarse luchtbescher
ming. Toen de oorlog uitbrak en Alkmaar een groot aantal vluchtelin
gen uit Amersfoort moest onderbrengen, werkte Drukker volop mee
een onderkomen voor deze mensen te zoeken. Dat leidde enigszins af
van de sombere voorgevoelens, die zich van velen meester maakten in
die dagen.
Spoedig kregen ook de Drukkers te maken met de vernederende bepa
lingen, die de bezetter op de joden toepaste. Marjan mocht niet naar de
H.B.S., waar ze toelatingsexamen voor had gedaan. Drukkers bezittin
gen werden hem ontnomen. Hij bezat onder meer twee woningen in
de Burgemeester Palingstraat (13 en 15). Er werd een "Verwalter" aan
gewezen voor zijn zaak. Toen de familie hun huis uit moest omdat het
door de Wehnnacht werd gevorderd, vonden ze gastvrij onderdak bij
de familie Elzas aan de Langestraat.
Hun huishoudelijke hulp mevrouw Blommestijn-Schouten, die volgens
de bepalingen van de bezetter niet bij joden mocht werken bleef de fa
milie trouw. Zij herinnert zich dat zij, toen het duidelijk was dat de jo
den Alkmaar moesten verlaten, samen met Geertje, een vroegere dienst
bode van de familie, twee koffers met kleren en andere zaken moest
brengen naar Amsterdam. Ze hadden instructie niet in dezelfde coupé te
reizen. Alleen Geertje was op de hoogte van het adres, waar ze naar toe
moesten. Het was ergens op een gracht bij een dochter van de oudste
78