33. Dr.J. Hemelrijk,
rector van het
Stedelijk
Gymnasium.
veel erger. En je papieren zijn, volgens Jan, uitstekend." Ik was liet er mee eens
en wisselde van bed met Japie, die slaapdronken als hij was, wegstommelde het
smalle portaaltje over naar het echtelijk slaapvertrek, terwijl beneden ongeduldig
op de deur gebonsd werd en met rauwe stem geschreeuwd: "Gauw een beetje,
verdomme, anders trappen we de deur in!" Ik hoorde plompe laarzen op de tre
den van de trap en keek in ochtendjas om de hoek van de kamerdeur. "Wat is er
gaande?" vroeg ik, zoals een verbaasde gast dat doen zou en zag twee kerels in
hun gehate uniform van marechausse en landwacht, handlangers van het Duitse
geweld; daarachter het strakke witvertrokken gezicht van mijn vrouw. "Daar
hebben we al beet! Kleed jij je maar vast aan, want je gaat mee!" zei met een
grijnslach van voldoening de voorste, een opperwachtmeester der marechausse, een
jonge man met een hardvochtig zelfingenomen gezicht, wieti blijkbaar de te hoge
positie naar het domme hoofd gestegen was. Mijn leven scheen me met één bijl-
slag afgehouwen, terwijl ik zelf als meegetrqffen toeschouwer sterk bewogen bij de
afbraak toekeek. "Pas jij maar op die knaap," zei dezelfde wellustigwrede mond
"dan neem ik dat wijf (dat was mijn vrouw) wel even ondere handen.
"Knaap!" zei ik verwonderd, nog niet gewend aan die techniek van spreken;
"Ik kon zijn vader zijn.De man, die mij bewaakte, terwijl ik me aankleedde,
was een robuste, grove wachtmeester van de Ermelosche landwacht, die met zijn
misdadigersgezicht, zijn zware laarzen en geweer te groot en te rumoerig was
voor het kleine kamertje. Terwijl hij rondkeek en met zijn schennende handen
een Grieks boek van Japie inkeek, kon ik ongemerkt mijn geld, gouden horloge
en vulpen wegstoppen onder het kussen van mijn stoel. "Wat is dat voor een