betekent?" "Dat weet ik," zei ik, "maar u kunt ook de andere kant opkijken." "Dat helpt niet, er zijn hier gedienstige lui, die 't wel zien en aangifte doen." Een vriend kwam bezorgd en verontrust mij dringend verzoeken de ster te dra gen. Men sprak er overal van en ik stelde me nodeloos bloot aan gevaar. Ik dankte hem voor zijn bedoeling en weigerde. Maar ik moest de volgende dag op reis naar het Lyceum in Amsterdam. Als ik dat deed zonder ster na deze waar schuwing, waagde ik roekeloos mijn leven. Mijn vrouw, die geen ster behoefde te dragen, omdat ze niet joods is, vond mijn weigering gevaarlijk. En ze had na tuurlijk gelijk. Maar ze begreep ook, hoe moeilijk het voor me was en welk een weerzin ik moest overwinnen om toe te geven. Het was een lang en droevig ge sprek, dat we hadden die avond. En het einde ervan was, dat mijn vrouw onder tranen de ster op mijn jas heeft genaaid, 's Ochtends ging ze per fiets mee naar het station in Alkmaar. Ik zat in de trein met mijn ster en schaamde me voor mezelf ondanks mijn gewilde bravour. Toen het reisverbod voor joden na een week bekend werd gemaakt, ben ik in Amsterdam gebleven bij mijn jongste zus ter op het Scheldcplcin en heb de ster weer afgedaan.51 Het Joodsche Weekblad, het orgaan van de Joodse Raad in Amsterdam raadde met klem aan de ster te dragen, aangezien het niet na-leven van voorschriften ernstige straffen tot gevolg kon hebben. Zo verscheen op 21 mei deze "Ernstige raad": "Ernstig en met nadruk wordt aangeraden de Jodenster niet alleen op mantel of overjas, maar ook op de japon of het colbert te bevestigen, opdat zij zichtbaar is, ook wanneer de mantel of overjas open is. Het niet naleven van deze regel is de Alkmaarder Karei van Thijn duur te staan gekomen. Hij werd betrapt geen ster op zijn colbert te hebben en werd op staande voet gearresteerd. Zijn vrouw ontving later op de dag met het bericht van zijn arrestatie zijn portefeuille en horloge en heeft verder nooit meer iets van hem vernomen. Zij dook met haar bei de dochters onder en overleefde de oorlog. 7 De correspondentie van de familie Prins De herinneringen van Abraham Drukker geven een goede indruk van hetgeen de naar Amsterdam verbannen joden in het jaar 1942 moesten doormaken. Daarnaast is nog de correspondentie bewaard gebleven, die de familie Prins-Vlessing in die tijd voerde met een intieme vriendin, mej. Schenk. Bijna dagelijks ging er over en weer een brief van Amster dam naar Alkmaar. Meestal was het mevrouw Prins die schreef aan haar vriendin, met wie ze een hechte relatie had, maar soms schreef ook de heer Prins. Het is een briefwisseling, waarin de gewone dagelijkse din gen aan de orde komen, de ongemakken, die ze moesten doorstaan, de kleine dingen, die het leven ondanks alles nog wat konden opvrolijken. 62

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 60