dat men zich aanpaste en zich bij de feiten neerlegde. Plaatselijk zijn er zeker uitingen van betrokkenheid met het lot van de joden geweest en daden van daadwerkelijke hulp. Men was er zich ter dege van bewust dat door de bezetting van ons land een zware periode voor de joden zou aanbreken. Dat zovele stadgenoten op het station aanwezig waren, toen de joden hun stad moesten verlaten, bewijst wel dat het meeleven groot was. Uit de correspondentie van Mevr. Prins- Vlessing vanuit Amsterdam met een Alkmaarse vriendin blijkt hoe de joden daar in materieel opzicht door hun Alkmaarse vrienden geholpen werden. Uit Drukkers herinneringen mogen we dezelfde conclusie trekken. Er waren er ook die van het lot van de joden profijt probeerden te trek ken. De boekhouder van de zakenman Karei van Thijn werd door een Alkmaarder benaderd met de mededeling dat hij belangstelling had om het huis in de Snaarmanslaan, waar mevrouw van Thijn "De Leidsche wolzaak" dreef, te kopen. Op de opmerking dat deze mensen er als ze nog eens terugkeerden aanspraak op zouden maken was de reactie: "Die komen nooit meer terug!" De adspirant koper wist zijn zin door te zet ten, maar had het "ongeluk" dat mevrouw van Thijn de oorlog over leefde en moest zijn wederrechtelijk verkregen bezit afstaan.4'' Hoe was de reactie binnen de kerken? Reeds op 24 oktober 1940 pro- 58

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 56