ontvluchten. Tot hen behoorde ook Eli Prins, de zoon van Izaak Prins
en Rosette Prins-Vlessing. Als lid van de luchtbescherming was hij in de
Waag gestationeerd, waar het hoofdkwartier onder leiding van R.P.
Goettsch was gevestigd. Toen na drie en halve dag bekend werd dat
Nederland had gecapituleerd keerde hij terug naar zijn ouderlijk huis.
We laten hem zelf aan het woord:
"Thuisgekomen vond ik goede buren en vrienden. Wc probeerden allen weg
Ie gaan en ik vroeg mijn ouders om in alle kamers de kachels aan te maken en
me te helpen al mijn papieren te verbranden, die niet in verkeerde handen moes
ten vallen. Opeens werd er aan de bel getrokken. Twee joodse soldaten stonden
voor de deur. Binnengekomen vroegen ze of ik ze helpen kon.(...) De jongens
bleken met toestemming van hun kapitein uit de kazerne in het ROG-gebouw
te zijn ontsnapt, om zich niet aan de vijand behoeven over te geven. "Wat wil
len jullie doen?" "Naar Frankrijk gaan en doorvechten!" Terwijl ik ze mee naar
boven nam en alle klerenkasten opengooide, zei ik, dat ze alle militaire kleding
moesten uittrekken en zich kleden moesten met wat ze vonden. "Ik ben van
plan weg te gaan,zei ik, "gedrieën komen we misschien verder.Vader ver
zwaarde de soldatenkleding met stenen en wierp die in het kanaal. Ik vroeg va
der en moeder bijna smekend om met ons mee te gaan. "Nu is toch alles verlo
ren. Dit is misschien ook een verloren kans, maar u weet, hoe vaak ik toch nog
op mijn pootjes terechtkom!" "Als vader ja zegt, ga ik mee,zei moeder. Vader
keek verloren rond en (kan men 't begrijpen op 67-jarige leeftijd) zei met gebro
ken stem: "Dit alles achterlaten en nergens heengaan..." Ik pleitte nog even voor
vertrek, maar het was tevergeefs. We namen afscheid, wel wetend dat het voor
altijd kon zijn. Bij de laatste kus aan de voordeur fluisterde moeder nog even,
met die luciditeit in haar wezen, de grootste gift in haar ganse leven: "Morgen
zijn jullie in Engeland.We namen er eigenlijk geen nota van.
Ik probeerde mijn broer te vinden, maar trof hem nergens op de bekende
adressen aan. Ik belde bij burgemeester Van Kinschot aan en vroeg hem, of hij
ons zijn auto wilde afstaan; wij wilden naar Frankrijk en die wagen zou hem
toch spoedig worden afgenomen. Het verzoek werd vriendelijk afgewezen. Op de
Kennemerstraatweg, waar nu restaurant Koekenbier is, was een garage met taxi-
verhuur. Tevergeefs probeerden we een taxi te krijgen. Er kwam geen antwoord
op onze pogingen, totdat er opeens een taxi achter ons stopte en een stem met een
onmiskenbaar jordaans accent ons toeriep waarom we zo'n lawaai maakten.
"We willen een taxi hebben," zei ik. "Zie je dannietat er hier een staat?" was
het antwoord. We stapten er snel in. Toen gingen we nog in de Waerdcndel-
straat langs, om daar afscheid te nemen van de Frankfurter zangeres Rosy
Halm, die op de dag dat Hitier de macht greep meteen de trein naar Nederland
nam en hier een nieuw leven begon. Nauwelijks had ik op de bel gedrukt, of de
deur ging open en Rosy Hahn stond geheel gekleed voor me. ('t Was diep in de