Hoofdstuk III. Ondergang 25. Zilveren kroon, die een Torah rol bekroonde, eertijds in gebruik in de Alkmaarse synagoge. 1 Dreiging uit het oosten In mei 1933 bestond de Alkmaarse synagoge in de Hofstraat 125 jaar. De Alkmaarse joden gedachtig aan hun traditie, waarin gedenken een belangrijke factor is, wilden dit niet onopgemerkt voorbij laten gaan. Toch besloot men vanwege de ernst der tijden er geen uitbundig feest van te maken. Men beperkte zich tot een speciale uitgave van het Cen traal Blad voor Israëlieten, dat geheel gewijd was aan de joodse gemeen te te Alkmaar en een herdenkingsdienst in de synagoge. De vlaggen wapperden feestelijk in de Hofstraat en omgeving. Rabbi de Wolff sprak de herdenkingsrede uit en verrichtte het mincho-gebed met de belijdenis van Israël, het "Sjema Israël": Hoor Israël, de Heer is God, de Heer is Een. Vervolgens werd door J.W. Manheim als oudste lid der gemeente gebeden voor het koninklijk huis. Deze mitswa werd verricht met geopende arke.38 Deze soberheid duidt erop hoezeer men ook hier on- dwongen joodse artsen te ontslaan. Met de oprichting van de Reichskulturkammer verdwenen al le joden uit de pers- en kunstwereld. Ook het ritueel slachten werd ver boden.3' De reactie op deze gebeurtenissen zal ook bij de Alkmaarse joden de zelfde stemming veroorzaakt hebben als bij hun Duitse geloofsgenoten, namelijk een schommeling tussen optimisme en pessimisme. Optimis me, wanneer men aannam of de hoop eenvoudig niet kón opgeven, dat in het "land van Dichters en Denkers", van Goethe en Schiller, van Heine en Mendelssohn, die boosaardige jodenvervolging niet meer zou blijken te zijn dan een korstondige episode. Pessimisme, wanneer het 45

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 43