9. Abraham de Wolff, voorganger van de gemeente van 1913-1942. vaardigd door A. Elzas. Leerlingen en oud-leer lingen kwamen met geschenken. Er werd reeds gezinspeeld op zijn 40 jarig ambtsjubileum. Helaas zou het zover niet komen. 5 De school Het nieuwe bewind van de eerste Oranje-vorst trof ook regelingen inzake het onderwijs. Het eerste besluit "aangaande eene meer behoorlij ke en doelmatige inrigting der Godsdienstige Israëlitische Schooien" dateerde van 1817. Bij de opgave nopens den toestand der kerkgenootschappen van 8 december 1810 voor de land drost van Amstelland werd voor de joodse gemeente al vermeld dat er jaarlijks f 200,- werd opgebracht tot bezoldiging van de voorzanger schoolmeester. Achter de synagoge was een schoollokaal gebouwd. Daar werden de kinderen van de gemeente behalve in rekenen en taal onder wezen in het Hebreeuws en de joodse geschiedenis. De onderwijzer was toen Hijman Elte. Op 24 maart 1841 benoemde de hoofdcommissie tot de zaken der Is raëlieten een Israëlitische subschoolcommissie. Deze rapporteerde dat er voor verbetering van de school en het onderwijs 1300,- nodig was, waarvan 300,- voor het pensioen van Elte was, die door zijn hoge leeftijd niet meer tegen deze taak was opgewassen en 600,- voor een nieuwe onderwijzer. Zelf kon de gemeente uit eigen fondsen en bijdra gen f 700,- verschaffen en zij verzocht de burgerlijke gemeente in het overige geheel of gedeeltelijk te voorzien. De gemeenteraad weigerde het onderwijs te financieren, maar wilde wel 250,- bijdragen ter ver betering van het schoollokaal. Een jaarlijkse vergoeding ten behoeve van het onderwijs, zoals wel in andere plaatsen werd gegeven zat er hier voorlopig niet in. Na een eindeloze correspondentie tussen gemeente, provincie en rijk besloot de gemeenteraad op 20 januari 1851 jaarlijks 75,- te betalen. De schoolwet van minister van der Brugghen in 1857 bepaalde dat het toegestaan was bijzondere scholen op te richten zonder dat daarvoor subsidie ter beschikking werd gesteld. Voor het christelijk onderwijs be tekende dat een stap in de goede richting, maar het joodse onderwijs verloor de toch al bescheiden middelen en ging spoedig vrijwel geheel ten onder. Op 24 oktober 1861 besloot de raad de subsidie nog voor het jaar 1861 te verlenen. Maar toen er in december opnieuw een ver zoek kwam besloot men te antwoorden, dat de subsidie zou duren, zo lang de invoering van de nieuwe wet nog niet volledig had plaatsgevon- 28

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 26