waaruit bleek dat de Grote Kerk en de Kapelkerk getaxeerd werden op f 25.000 en dat de bevolking 8293 zielen telde. De andere kerkgenoot schappen hadden op basis van hun ledental recht op een bepaald bedrag. De joodse gemeente, bestaande uit 129 leden, had recht op ruim f 388,-, te ontvangen van de Gereformeerde kerk, die van de gebou wen gebruik maakte. Evenals de lutherse, de doopsgezinde en de re monstrantse gemeenten stonden ook de joden hun aandeel af aan de Gereformeerde kerk. Onder het bewind van Lodewijk Napoleon werden de stadsbesturen gelast bij de toekenning van subsidies aan armbesturen ook de gelijkstel ling van godsdienst toe te passen. De joodse armenverzorgers wendden zich daarop tot het gemeentebestuur met het verzoek ook van deze re geling te mogen profiteren. Hen werd gevraagd eerst maar eens opening van zaken te geven betreffende middelen en getallen van degenen, die voor zorg in aanmerking zouden moeten komen. Dat het gemeentebe stuur wel bereid was de gelijkstelling toe te passen bleek uit het feit dat het bestuur van het aalmoezeniershuis, dat tot dan uit louter gerefor meerden bestond vervangen werd door één waarin drie gereformeer den, twee rooms-katholieken, een lutheraan en een israëliet zitting had den. Isaiic Prins werd degene die de Joodse gemeente vertegenwoordig de en was daarmee de eerste jood, die in Alkmaar een publieke functie mocht bekleden.16 Dat dat niet altijd meeviel blijkt uit de volgende kwestie, die in decem ber 1800 speelde. Prins deelde aan het stadsbestuur mee, dat toen hij de stad uit was, zich bij zijn vrouw de kasteleine uit de "Bedelars Doelen" had vervoegd met het verzoek vijf gulden te mogen ontvangen wegens onkosten voor een arme vreemde jodin, die daar was bevallen. Me vrouw Prins weigerde dit te geven en kort daarop was de genoemde ar me jodin op een kruiwagen voor het huis van Prins gebracht. Een en ander had een oploop met veel rumoer en geschreeuw tot gevolg. Vooral een zekere Frans Verbrugge had daarbij de boventoon gevoerd, schreeuwend: "Haal die donderse smousin uit het huis en gooi haar in 't wa ter". Mevrouw Prins liet daarop bericht sturen naar de hoofdschout met een verzoek om assistentie. Deze deelde echter mee dat ze zichzelf maar moest redden. Bij zijn terugkomst ging Prins naar de hoofdschout en gaf te kennen dat hij zich er als burger van de stad zeer over verwonderde geen assistentie van de politie te hebben ontvangen. De hoofdschout antwoordde echter dat, indien hij niets anders te zeggen had, hij wel kon gaan. Van het stadsbestuur kreeg Prins evenmin genoegdoening.17 De maatregel in 1808 van hogerhand uitgevaardigd dat in het belang van de joodse onderdanen het houden van markt op zaterdag werd ver- 22

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 20