Hoofdstuk II. Het Israëlitisch kerkgenootschap te Alkmaar 1 De positie van de joden na 1796 In 1796 kende de Nationale Vergadering van de kersverse Bataafse re publiek gelijke burgerrechten toe aan alle inwoners. Daarmee kwam een einde aan de rechtsongelijkheid, die tot dan voor grote groepen van de Nederlandse samenleving had gegolden. Ook voor de joodse gemeen schap waren de gevolgen van dit besluit aanzienlijk. Deze emancipatie of "burgerlijke gelijkstelling" kwam tot stand door externe factoren. Het burgerrecht werd verleend als konsekwentie van de verlichte ideeën die de meerderheid van de leden van de Nationale Vergadering bezat. De Franse Revolutie had het ideaal van "Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap" gepropageerd en men wilde dit gelijk heidsbeginsel ook op de joden van toepassing laten zijn. Menigeen sprak de verwachting uit dat de joden ook goede verlichte burgers konden worden. Binnen de joodse gemeenschap was slechts een kleine elite hiervoor. De meerderheid betreurde de ondermijning van de autono mie en de aantasting van de eeuwenoude structuren. Na de Franse Tijd werd de emancipatie niet ongedaan gemaakt. Als een van de weinige Europese vorsten zette koning Willem I de politiek die tijdens het Fran se bewind ten opzichte van de joden was gevoerd voort. Het jaar 1796 werd een duidelijk breekpunt in de joodse geschiedenis van Nederland. De joodse gemeenschap was van "Joodse natie" tot één van de kerkgenootschappen geworden. De prijs voor een vergroting van de individuele vrijheid was meer overheidsbemoeienis met interne aangelegenheden. Tal van discriminerende bepalingen waren verdwe nen. Overal mochten de joden zich voortaan vestigen en geen enkel be roep was voor hen afgesloten. Ze hadden stemrecht -al was dit voorlo pig alleen voor de meer aanzienlijken weggelegd- en ze waren benoem baar in overheidsfuncties. Toch betekende dit alles nog niet dat de jo den ook daadwerkelijk op basis van gelijkheid konden gaan functione ren, maar daarin waren ze in het nieuwe koninkrijk niet de enigen. Hier ter plaatse werden ze in ieder geval direct betrokken bij de uitvoe ring van de gelijkstelling van godsdienst, voorzover het de kerkgebou wen en pastorieën betrof. Volgens de Staatsregeling van 1798 moesten de gebouwen, die voorheen toebehoorden aan de heersende kerk, de Gereformeerde, naar rato van het aantal lidmaten verdeeld worden over alle confessies. De plaatselijke commissie stelde in 1798 een rapport op

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 19