joodse collega's in reinheid. Daardoor trokken zij ook klanten buiten de
eigen kring, hetgeen hen in een moeilijke positie kon brengen. Dit er
voer Meyer Eleasar, die in 1749 door afgunstige niet-joodse collega's
werd gedwarsboomd. Pas na interventie van de Stadhouder kon hij zijn
nering ongestoord voortzetten, al bleef hij tegenwerking ondervinden.
In 1764 moest hij zelfs meemaken dat het graf van zijn dochter ge
schonden werd.
Bedrog door joden van buiten Alkmaar gepleegd was in 1785 de aanlei
ding voor het stadsbestuur in de synagoge door de stadsbode te laten
aanzeggen, dat alle joden, die geen burgers of ingezetenen waren, de
stad binnen 24 uur dienden te verlaten. Op 5 januari 1788 besloten bur
gemeesters het toelatingsbeleid te verscherpen. Een eenparig besluit van
het college zou voortaan nodig zijn. Aanleiding daartoe waren gevallen
van heling en oplichting. In 1792 kwam bij het stadsbestuur een klacht
binnen van twee burgers, dat hier wonende joodse jongens op de markt
vrijdags en 's zaterdags kammen, brillen en andere artikelen verkochten,
dit ten nadele van andere neringdoende ingezetenen. Zij vroegen of dit
niet verboden kon worden. Het verzoek werd afgewezen. Ook onder
ling kenden de joden nogal wat spanningen, die vaak ontaardden in
hooglopende ruzies, waarbij dan de bemiddeling van het stadsbestuur
werd ingeroepen. Meestal ging het om competentiekwesties bij het be
stuur van de gemeente of om zakelijke concurrentie.
4 De synagoge
Het beleven en nakomen van de meeste joodse waarden, nonnen en
voorschriften vereist de aanwezigheid van een groep. Voor een volledi
ge gebedsdienst is een quorum, "minjan", nodig van tien mannen vanaf
dertien jaar. Dat in Alkmaar in de loop van de 18e eeuw een zodanige
groep aanwezig was, blijkt uit de verlening van vrijheid van godsdienst
oefening aan de joden in 1744. Daartoe was ook een synagoge nodig.
Zoals veelal in kleine gemeenschappen het geval was, diende ook hier
aanvankelijk een kamer of een pakhuisruimte tot dit doel. Als vergader
plaats wordt een huis aan de Paternosterstraat, even voorbij het "Hooge
Huis" genoemd. Op 3 mei 1755 stonden burgemeesteren, op verzoek
van de parnas Meyer Eleasar, toe om de plaats van samenkomst te mo
gen overbrengen naar het achterhuis van een perceel aan de Boterstraat,
waarvan de toegang zou zijn door een steeg in het Payglop. Na deze
plaats wordt genoemd het huis van Aaron Prins aan de noordzijde van
de Laat, in de "Drie Egmonden". Deze richt in 1770 als penningmees
ter van de gemeente een verzoek aan het stadsbestuur om te willen be
werkstelligen dat hij in deze functie gehandhaafd zou blijven. Blijkbaar
16