Grote Kerk. In de begraafboeken staat de aantekening: "Francisco Du- arte, geluyt 3 poosen." Niet duidelijk is waarom deze joodse families hun doden lieten bijzetten in de Grote Kerk en niet op de joodse be graafplaats te Schoorl en later Ouderkerk. Was er al sprake van assimila tie? De begraafplaats te Schoorl werd overigens op 18 april 1636 ver kocht door de Portugees Israëlitische gemeente voor f. 300,- aan Isabel du Paz voor haar broer.10 Over het beroep, dat deze joden uitoefenden worden we niet geïnformeerd. We vermoeden dat ze kooplieden waren in wijnen en suiker. De aanwezigheid van Sefardiem in Alkmaar heeft niet lang geduurd. In het algemeen bleven zij op Amsterdam geörienteerd, waarheen ze op den duur ook weer vertrokken. Een nieuwe vestigingspoging van Por tugese joden in 1655, via de oprichting van een zijde-industrie, werd verhinderd door het uitbreken van een epidemie." De kerkeraad van de Gereformeerde kerk wendde zich op 20 september 1655 met het vol gende schrijven tot de vroedschap: "Also bevonden wert dat de hant des Hceren op onze nabuyrige steden met de besoecking van de droevige peste seer swaer legt en daar door verscheyden huysgesinnen, onder anderen oock joden, haar in onze stad metterwooninge transporteeren en also niet alleen occasie van gevaer der besmettinge geven maer oock de christelijke religie met haere confessie nadeelig sijn, is geresolveert dat de Heeren Burgemeesteren hierover werden begroet om goede ordre daerin te stellen, voornamelijck tegen de incomste der joden volgens het exempel van andere steden te willen vigileren, eerbiedich versocht en sijn daartoe gecommittert.'"2 De Alkmaarse vroedschap besloot de volgende dag al "Bijwooning van joden te excuseren" dat wil zeggen aan joden geen verblijfsvergunning meer te verschaffen. 3 Asjkenaziem en hun positie in de stad De plaats van de Sefardiem werd echter spoedig ingenomen door Asjke- nazische joden. Zij waren als kleinhandelaren over het algemeen minder bemiddeld. Het toelatingsbeleid was ten opzichte van hen daarom min der soepel. Toch moet zich in de tweede helft van de 17e eeuw langza merhand een groeiend aantal joden in de stad gevestigd hebben. Hun positie in de samenleving was die van vreemdeling. Zij behoorden tot de "joodse natie". Wanneer ze een vestigingsvergunning kregen van het stadsbestuur dan moesten zij de zogenaamde "Eed voor de Joodsche ingezetenen" afleggen. Een Joodse gemeente, "kehilla" of "kille", had een bestuur, dat het be heer voerde over de bezittingen van de gemeente. De bestuurders, "parnassiem" werden op voordracht van de gemeente door het stadsbe- 14

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 12