het mij een
r zoete koek
/aardigde af-
rift van Bal-
>ij hem geen
ij kende on-
me die inza-
van Eikelen-
ij zeker niet
stfalen, doch
Of steekt er
een andere
Kolijn. Het
n Alkemade
iel Rijm- of
der abdye te
digende met
lolland, in 't
een tijdge-
en derhalve
gegarandeerd
et blijkt, dat
made is ver-
rt blijkens de
ïijn. Van Al-
geslaagd het
;n nieuw af-
i deze laatste
imbar, die in
if Van Loon
lal potsierlij-
uit in de na-
ef van Eike-
schrijft: "Ik
gezien een
begreep de
niets, dat ik
spel van ge-
ge openbaar
ldt zoude ik
telt. Van ee-
toord". Een
duidelijke uitspraak deed Eikelenberg dus niet, maar suggereerde wel dat
er een zeer oude rijmkroniek zou bestaan betreffende de tijd van vóór
de graven van Holland. Van Alkemade zal blij zijn opgeveerd, want de
rijmkroniek die Eikelenberg beschreef moest welhaast die van Klaas Ko
lijn zijn, wiens geschiedschrijving immers met "den Simberschen
Vloed" begint. Bovendien loog Eikelenberg, want op 8 juli 1711, dus
11 jaar eerder, had Van der Schelling, de schoonzoon van Van Alkema
de, hem geschreven: "Ik heb na het wtgaen van desen schrijver (=Melis
Stoke, F) bekomen een afschrift van een rijmkroniek omtrent een eeuw
ouder dan Stoke, noyt bij Doesa, Junius of schrijver (Scriverius) gesien,
gemaekt door een Egmonder monik genaemt Claes Colijn".62' Ook
doet het merkwaardig aan dat Eikelenberg in 1722 nog nooit had ge
hoord van de in 1719 verschenen uitgave van Dumbar en kennelijk ook
niet nieuwsgierig was naar de oudste Hollandse geschiedschrijver Co-
lijn. Zijn verwijzing naar de Rijper Zeepostil sloeg nergens op. Deze
prekenbundel voor zeevarenden bevat weliswaar "Een korte Historie
aengaende 1 lolland", doch deze is ontleend aan een geheel andere kro
niek.
Had Eikelenberg dus nooit van Klaas Kolijn gehoord, het merkwaardig
feit doet zich voor dat de auteur van Klaas Kolijns rijmkroniek kennelijk
wèl van Eikelenberg had gehoord. Althans, hun geschiedkundige opvat
tingen komen op een aantal essentiële punten overeen, zodat het lijkt
alsof Klaas het boek van Eikelenberg "Gedaante en Gesteldheid van
Westvriesland voor den jare MCCC, en teffens den ondergang van het
dorp Vrone" voor zich op tafel had liggen. Eikelenberg op zijn beurt
zou in 1739, dus veel later, Klaas Kolijn "de oudste onzer beste schrij
vers" noemen en zich op hem beroepen."31
Wat zijn de historische opvattingen van Klaas Kolijn? Duidelijk is, dat
hij Strabo, Caesar en Tacitus heeft gelezen, alsook Dousa en Scriverius.
Ook volgt hij Melis Stoke op de voet, de misvattingen en vergissingen
incluis, zoals Huydecoper 641 en Wagenaar "5> overtuigend hebben aange
toond. Volgens Huydecoper heeft Klaas Kolijn de door van Alkemade
verzorgde uitgave van Melis Stoke gebruikt, doch dit lijkt onwaarschijn
lijk. Wagenaar beweert immers dat deze uitgave niet in 1693 verscheen,
zoals het titelblad aangeeft, maar in 1698.''r,> In dat jaar was Reinier de
Graeff echter reeds in het bezit van het afschrift van Klaas Kolijns kro
niek. Klaas heeft derhalve de uitgave van Dousa benut, ofwel hij was in
het bezit van een manuscript van de kroniek van Melis Stoke. Hoe het
ook zij, behalve naschrijven permitteerde Klaas Kolijn zich tevens eigen
opvattingen, die zoals gezegd overeenkomen met die van Eikelenberg.
Hierbij is niet alleen van belang hetgeen Klaas vermeldt, maar ook wat
hij weglaat. Zo rept hij niet van Vronen, de legendarische stad der
Westfriezen. Hij blijkt derhalve een aanhanger te zijn van Eikelenberg,
die in zijn "Gedaante en Gesteldheid" korte metten heeft gemaakt met