Adriaen Westfalen en Simon Eikelenberg
deel 2
Maar om tot onze Adriaen terug te keren, men staat verbaasd over de
brutaliteit waarmee hij zijn voorgeslacht en zichzelf van adellijke titels
voorzag. Want men mag aannemen dat er in Noord-Holland mensen
leefden, die van de werkelijke afkomst van de familie op de hoogte wa
ren. Hopelijk duikt er nog eens een brief of ander stuk op dat ons meer
over deze zaken vertelt. Doch er liepen meer lieden in Alkmaar rond die
prat gingen op adeldom, waarvan bij nadere beschouwing weinig over
blijft. En dat dit onder de bevolking generaties lang bekend was, wordt
duidelijk als men elkaar tijdens regeringsgeschillen de mantel uitveegt en
een pretentieus adellijk heer als "plat moffensoon" te kijk wordt gezet.50'
Om een ander voorbeeld te geven, betreffende het in 1500/1501 in
Alkmaar opgedoken geslacht van Teylingen schreef Eikelenberg in 1722
aan C. van Alkemade: "De geslagts rekening der van Teilingens zal
waerschijnlijk niet ligt bekomen worden, terwijl zoo men hier gelooft
die hier zijnde afkomelingen belang hebben die te verbergen".5" Recent
onderzoek heeft aangetoond dat er alle reden tot achterdocht was.
Echter, de Westfalens waren dissenters en bezaten de middelen om onaf
hankelijk te leven. Adriaen beschrijft zichzelf en ook zijn vader Frede-
rick als bleek, zeer blank van gelaat, blauwe ogen en lang van postuur.52'
Verder huldigde hij blijkens de Korte Vermaninge an Nacomelinge
principes als godvruchtigheid, vroomheid, nederigheid, barmhartigheid,
soberheid, vergevingsgezindheid, voorzichtigheid en huiselijkheid.55'
Prachtige eigenschappen, maar kennelijk dacht niet iedereen zo gunstig
over hem. Althans, Trijn Jans, die blijkens een getuigenverklaring in
1674 een schuld van f.700,- aan Adriaen had voldaan, zou gezegd heb
ben: "Nu sal dat hongerige vareken mij niet meer op de kaesmarct oft
anders daerom aenspreecken".54' Ook uit een andere onverdachte bron
bereikt ons een minder gunstig oordeel over Adriaen. Hij bad van Mr.le
Leu de Wilhelm, raadsheer in de Raad van Brabant te Den Haag, een
boek geleend, onder voorwaarde dat hij het niet zou copiëren. Hij
bracht het enige dagen later terug, maar vroeg het opnieuw ter leen,
waarna hij niet genegen was het terug te geven, ook niet nadat hij door
een notaris daartoe gesommeerd was. Hij verzocht om een onderhoud
met le Leu de Wilhelm, te weten op een neutrale plaats en zonder ge
tuigen. Ze kwamen samen in een kamer van een herberg, waarop West-
falen achter gordijnen en deuren ging kijken. Le Leu werd dit te gortig
en zei: "Wel mijnheer Westfalen, hebt gij verraet int huys? Mach dat
spreecken niet gehoort worden? Wie meynt gij dat gij voorhebt?",waar
na Westfalen naast hem ging zitten en zacht zei: "We sullen wel goede
vrienden worden". Na enig heen en weer gepraat ging hij heen en gaf