pijten. In de kapellen stonden altaren, er waren grote geschilderde glas in loodvensters, overal stonden heiligenbeelden. Er brandden kaarsen voor Mariabeelden. Niet alleen op zon- en feestdagen, maar ook bij de dagelijkse mis werd wierook gebrand. Dan waren er interieurstukken waarvan sommige nu nog ter plaatse aanwezig zijn: de twee orgels van Jan van Kovelen, waarvan het oudste van 1511 nog steeds bestaat en min of meer bespeelbaar is. Het pompeuze Laurentiusaltaar van Maarten van Heemskerck, thans in de kathedraal van het Zweedse Linköping, dat omstreeks 1540 gereed was gekomen. De koorbanken die toen nog in Handtekening van Jan Arentsz twee rechte rijen tegenover elkaar stonden met het altaar ertussenin. Dat was in de rooms-katholieke periode het magisch-cultische centrum van het gebouw. Na de machtsovername door de gereformeerden in juni 1572 kwam dat centrum te liggen rondom de preekstoel in het midden schip. Tijdens de hoogmis keken Dirk en Katrijn door het al dan niet geopen de koorhek, naar het altaar waar alles gebeurde. Het is maar de vraag of ze iets konden zien, want het altaar stond een heel eind weg en de meeste tijd keken ze naar de rug van de priester. Hij sprak en prevelde de liturgische formules in het Latijn, een voor velen onbegrijpelijke taal. Misschien wisten Dirk en Katrijn nog zo ongeveer waar het over ging, 18

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 18