de grafbasiliek ingesloten van ongeveer 's middags vijf uur tot de vol gende morgen elf uur. De tijd werd doorgebracht met predikatie, bid den, zingen en mediteren, terwijl er tevens gelegenheid was om de inwendige mens te versterken en een uiltje te knappen. De Kamper pel grim, die Kolman ten tonele voert, nam evenals Westfalen en zijn tocht genoten driemaal aan deze plechtigheid deel, zodat het aannemelijk lijkt dat hier sprake is van een vast ritueel. Tijdens zijn laatste insluiting woonde de Kamper pelgrim "de plechtigheid bij tijdens welke enkele reisgenoten toetraden tot de orde van de ridders van het Heilige Graf, die gedurende de kruistochten was ingesteld. Voorwaarden voor de rid derslag waren, dat de belanghebbenden van adellijke geboorte waren en tevens voldoende inkomsten uit grondbezit trokken om er een levensstijl op behoorlijk maatschappelijk niveau op na te houden". Zij legden de riddereed af, kregen een gouden gordel met zwaard en een gouden hals band om en ontvingen drie slagen in de nek. Of aan deze plechtigheid ook kosten waren verbonden blijkt niet, doch het ligt alleszins voor de hand dat dit het geval was, aangezien de pelgrims letterlijk voor alles moesten betalen. Tevens heeft het er alle schijn van dat met het vereiste van adellijkheid de hand werd gelicht. Hoe zou men dit trouwens in Jerusalenr hebben kunnen controleren? Op 9 mei 1620 vertrok Frederick met 3000 pelgrims uit Jerusalem, onder geleide van Bedouïnen, die hen tegen rovers moesten bescher men. Op zeker moment liet hij het gezelschap inde steek en ging naar Caïro, vervolgens per schip van Alexandrië naar Kreta en Korfoe en daarna weer naar Venetië, waar hij een halfjaar verbleef. Via Tirol en Duitsland kwam hij in Holland terug. Volgens zijn zoon was hij op 22 november 1621 weer thuis. Over zijn (eventuele) vroegere reizen bewaart hij het stilzwijgen, zodat we daarvoor bij zijn zoon Adriaen moeten zijn.3" Uit dezelfde bron ver nemen wij dat hij latijn en frans heeft geleerd en zich te Douai in de rechten zou hebben bekwaamd. Terug in patria heeft hij zich in geen geval als Rijks en Jerusalenrs ridder gemanifesteerd ("want het by de geusen in Hollant seer qualick genomen geweest hebben", aldus de zoon). Hij was toen een "oudt vrijer" van 39 jaar en huwde op 11 februari 1623 met, zoals hij zelf schrijft, Katryne Adrians.'21 Volgens zijn zoon zou het huwelijk te Enkhuizen gesloten zijn en heette zij Catharina Maria de Groot alias Grootius, "na-nichte van de Heer van Haemstede, Koudekerck, Westerschou etc".33' Volgens het Receuil was zij niet slechts "seer schoon van tronie, lijff en leden", maar blonk zij tevens uit

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1992 | | pagina 12