scependom, hebben hem deposant verclaert als dat dye burger-
meesterscamer alzoe veel pampieren laegen gerazeert ende gescheurt,
dat men ten halve knye (tot kuithoogte) daer wel in mochte gaen.
Nadien is het gemeentearchief niet meer getroffen door buitengewone
rampen, zodat de papieren vanaf de zestiende eeuw redelijk compleet
bewaard zijn gebleven.
De gemeentelijke zorg voor de archieven sinds de benoeming van
Bruinvis in 1900 verschilt op twee belangrijke punten van die in de
periode daarvoor. Het belangrijkste verschil is dat de archieven van het
stadsbestuur openbaar werden. Niet precies in 1900, maar geleidelijk
aan sinds de "Franse Tijd" (1795-1813) toen het gedachtengoed veld
won, dat de burger het recht heeft de overheid te controleren. Dat kan
alleen wanneer de burger de archieven van de regeerders kan inzien.
Hoe vertrouwd we nu ook zijn met dit beginsel, het is beslist niet van
alle tijden. Voordien waren archieven vaak juist het "arsenaal" van de
regenten die naar believen wel of niet bepaalde stukken uit het
stadsarchief konden gebruiken om hun belangen te dienen. Slechts
heel incidenteel mochten vertrouwde lieden een kijkje nemen in de
oude paperassen om een geschiedenisverhaal samen te stellen, dat de
heren natuurlijk welgevallig moest zijn.
De openbaarheid van de archieven vond wel ingang, maar men heeft er
niets aan, als die grote massa oude documenten niet goed geordend is,
en als "oud papier" bewaard wordt door de administratie die het archief
vormde. Openbaarheid komt slechts tot haar recht wanneer archieven
goed geordend en dagelijks voor een ieder ter raadpleging beschikbaar
zijn. Eigenlijk valt dit alleen te bereiken door de stukken die de
administratie zelf nauwelijks meer nodig heeft af te zonderen van de
rest en ze "over te brengen" - zoals het in vaktaal heet - naar een
bewaarplaats waar ze door deskundig personeel aan het publiek ter
beschikking worden gesteld. Dit nu is het tweede belangrijke
verschilpunt, de "overbrenging" en het beheer door speciaal daartoe
aangestelde ambtenaren, de archivarissen. Archivarissen van deze
soort, dus niet heiast met het beheer van "lopende" archieven, maar
met het beheer van oude archieven, zien we pas optreden in de
negentiende eeuw. De Rijksoverheid nam daarbij het voortouw en de
gemeenten volgden aarzelend maar gestaag.In 1891 richtte een aantal
archivarissen de "Vereniging van Archivarissen in Nederland" op, die
in dit jaar trots haar eeuwfeest viert, ter gelegenheid daarvan getooid
met het predikaat "koninklijk". Voor de archiefbezoeker is de
vereniging van groot belang wegens het hoge niveau waarop zij in
Nederland de archiefwetenschap bracht. Meer dan aan de
40