gangbare opvatting Heiloo zou zijn. Volgens Delahaye evolueerde
Hlegilo echter tot Heiiglo - Heiefeit - Helefaut en tenslotte tot het
huidige Helfaut (gelegen ten zuiden van St. Omaars). Dit Hlegilo komt
trouwens ook voor in een akte van 855 van het klooster van Werden,
waarin het vermeld wordt als te liggen "in de Batua", hetgeen identifi
catie met Heiloo lijkt uit te sluiten 3). Opvallend is tevens dat noch in
de Vita S. Willibrordi, noch onder de goederen van het klooster van
St. Willibrord de naam Hlegilo of een variant daarvan wordt aange
troffen. Zelfs al ware Hlegilo het huidige Heiloo, dan nog zou het
opmerkelijk zijn dat niet het klooster van St. Willibrord, maar wel het
door St. Ludger gestichte klooster van Werethina (Werden) en het
bisdom Traiectum er bezittingen hadden. Volgens Delahaye zijn de
goederen van het klooster en van het bisdom van St. Willibrord uit
elkaar geraakt, zodat de gegevens omtrent de kloostergoederen in
Echternach terecht kwamen, terwijl gegevens betreffende het bisdom
Traiectum via Gent in het cartularium van de abdij van Egmond opdo
ken. Dit cartularium - zo blijkt - is op zeker moment door het bisdom
Utrecht gecopieerd, omdat het zelf geen oude gegevens had. De preten
tie, dat Utrecht het oude bisdom Traiectum is, zou dan ook eerst later
zijn gesteld en tevens zou het verklaren waarom Utrecht en Echter
nach (overigens met weinig succes) in de 12e eeuw eendrachtig pro
beerden een 25-tal kerken en kapellen in Holland in handen te krijgen.
De verering van St. Willibrord zou derhalve niet inheems zijn maar
geïmporteerd, hetgeen Delahaye baseert op het feit dat in Noord-
Nederland niet één vroeg-middeleeuwse kerk St. Willibrord als patroon
heeft, dat er vóór de 14e eeuw geen relieken van St. Willibrord aanwe
zig waren, dat vóór de 14e eeuw geen enkele oorkonde gedateerd is
naar het feest van St. Willibrord en dat vóór 1300 zijn naam zelfs niet
in de kalendaria wordt vermeld. Dit in tegenstelling tot Belgisch- en
Frans-Vlaanderen, waar de bewijzen van een vroege Willibrord-vere
ring juist wèl aanwijsbaar zijn. Zo te zien haalt Delahaye dus nogal wat
overhoop, ook in deze streek. Want als hij gelijk heeft, dan impliceert
dit dat de discrepantie "wel bewoning - geen bodemvondsten" is opge
heven of met andere woorden: Mèt Willibrord kunnen we ook de
bewoning tussen c. 250 en c. 900 naar het rijk der fabelen verwijzen.
Duidelijk is, dat de gegevens betreffende Heiloo schaars zijn; even
schaars in feite als de gegevens omtrent de verspreiding van de Willi-
brordverering. Zo is in het archief van de abdij van Egmond (die
immers de oorkondenschat van het oude bisdom Traiectum via het
moederklooster te Gent in afschrift in huis had) nergens vermeld dat
14