10. Ouderdom
73
De vryzinnige democraten hadden toenmaals voor 't eerst, ook een
candidaat aangewezen H. Coopman en deze kwam zeggen, 'had u raads
lid willen hlyven, dan zou ik my niet tegenover u hebben laten stellen,
en mocht gy nu van meening veranderd zyn, dan zal ik my nog terug
trekken'. Ik antwoordde 'dat behoeft gy niet te doen, wat ik eens
gezegd heb blyft gezegd'. Nog voor myn aftreden stierf de burgemeester
plotseling en moest ik nog eenige weken als zoodanig optreden.
Eenige maanden later zeide de gemeente Secretaris: 'als gy het werk
van een Archivaris waarneemt moest gy ook maar den titel en de
verantwoordelykheid aanvaarden'. Ik bewilligde dit en zoo werd ik in
het hegin van 1900 gemeente Archivaris, hetgeen ik 18 jaren, tot ulti
mo Juni 1917 bleef, toen ik my, tengevolge van eene beroerte, van de
zorg voor Archief-museum, met eervol ontslag, terugtrok.
Aldus eindigde myn ambtelyk leven.
Na een ruim 56 jarige gelukkige echtvereeniging overleed myne vrouw
den 13 Fehruarie 1916, vermoedelyk zonder bewustzyn of leed, aan
eene hartverlamming. De plotselinge, hoewel niet geheel onverwachte
slag trof my geweldig, het scheen my toe alsof ik alleen stond op de
wereld. Gesprekken als met myn vrouw, over onze gezamenlyke levens
ervaringen gedurende ruim 60 jaren, over onze ouders en familien, over
herinneringen uit onze jeugd waren voor goed uitgesloten; de meesten
van myne tydgenooten, naaste bloedverwanten en vrienden waren
reeds overleden en de weinige overgeblevenen woonden niet hier maar
elders. Ik stond echter niet zoo heel alleen, want reeds 21 jaren had ik
eene huisgenoote, die onze huishoudelyke inrichting, myne behoeften
en gewoonten volkomen kende en my met hare toewyding en hulp
bleef dienen. Het leven hernam weer zyne eischen, myne werklust
kwam weer hoven en ik begaf my weder tot myn archiefarbeid. Maar
daar gevoelde ik hoezeer myn kracht gebroken was. Ik bezigde daar nog
altyd by myn schryftafel een rond pianokrukje, maar had ik iets
verricht dan moest ik een kwartiertje letterlyk uitrusten in een
leuningstoel, die door een vriendelyke hand in myne nabyheid was
geplaatst. Ik hield echter het archiefwerk hy tot den 28 Augustus,
(Tweede noodlottige dag in 1916) toen my een aanval van beroerte
trof, die my voor goed van de been hielp en myn vroeger duidelyk
schrift voor het vervolg totaal bedierf. Aanvankelyk was ook myn
spraak en myn geheugen belemmerd, maar dit trok langzamerhand
weder hy.