Met de grote vacantie was ik niet zo vlijtig met naar het archief te
gaan. Ik had een vriend, Dirk Breebaart (de latere burgemeester van
Zijpe en Callantsoog), wiens ouders in Kolhorn woonden. Zij bezaten
twee bouwplaatsen (boerderijen) in de Waardpolder. Daar was het een
kostelijk verblijf. Je beleefde er van alles. Bruinvis kende Kolhorn uit
zijn jonge jaren, toen hij er werkzaamheden verricht had in de polder
De Waard en Groet. Hij deed daar de administratie en woonde op
Tjarde (oost van Kolhorn, waar het Polderhuis stond). Bruinvis, gebo
ren op 26 juni 1829 zei altijd: "Als je mijn geboortedatum bent verge
ten kijk je maar op 't kerkhof (het poortgebouw van het kerkhof was
namelijk van de zelfde datum!) In Kolhorn bleef ik maanden weg, ging
veel zwemmen in zee en kwajongens streken uithalen. Dan informeerde
Bruinvis altijd met veel interesse: "Waar ben je op je wiel (fiets) heen
geweest?" Het deed hem altijd veel genoegen over Kolhorn te horen.
Bruinvis was Doopsgezind.Hij sprak wel eens met mij over het geloof,
over bepaalde leerstellingen, waarmee hij 't niet eens was. Daar had ik
als kleine jongen nog geen gedachte over, maar Bruinvis zei mij: 't
leven na dit leven bestaat niet. Als je zo naief bent dat te geloven, dan
hoeven we er niet eens over te praten". Over dit soort dingen hoorde ik
thuis niets. Bruinvis vond het een grote arrogantie te denken dat men
nog iets cadeau zou krijgen na dit leven. Dat paste eigenlijk niet. Het
denkbeeld van het eeuwige leven vond hij een gevolg van een ingebo
ren zucht tot zelfbehoud. Mijn ouders verzetten zich niet als ik met dit
soort ideeën thuis kwam. Het sprak mij wel aan. Maar ik heb natuurlijk
niet al die ideeën over genomen.
De dood van zijn vrouw heeft Bruinvis erg aangepakt. Hij heeft er
vreselijk onder geleden. Ze is 's nachts gestorven en daar zag ik
een lijk", zei Bruinvis. Woorden, die mij mijn hele leven zijn bij geble
ven. Mevrouw Bruinvis was een lief mens en ik mocht haar graag. Na
haar dood gaf Bruinvis mij een complete set van al zijn artikelen, die
hij voor zijn vrouw gereserveerd had. Hij heeft mij als zijn zoon behan
deld.
Na het overlijden van zijn vrouw ging het bergafwaarts met Bruinvis.
Hij brak daarna zijn rechter been. De kop van het been brak af, meen
ik, en dat was niet meer te repareren. Vaak kon hij er 's nachts niet van
slapen. Dan repeteerde hij de rij van Romeinse Koningen: Romulus,
Numa, Pompilius, Ancus Martius, Tullius Hostilius, Tarquinius Priscus
Hij strompelde de hele dag rond in zijn kleine kamer en was erg krom.
't Was een zielig gezicht. Soms vroeg hij mij een boek te halen uit het
archief. Hij noemde mij dan niet de titel, maar zei: 't ligt boven in de
50