houw, zegt het zo in zijn voorwoord: "Waarde Heer Bruinvis, die trots
uw vier en tachtig jaren nog met jeugdigen ijver en opgewektheid het
archivarisambt van Alkmaar vervult, louter uit liefde voor het vak, U
moet ik danken, voor de meer dan hartelijke hulp en leiding, die ik van
U ontving bij mijn onderzoek van het Alkmaarsche archief. Gij hebt
mij lezen geleerd in die oude papieren, die mij den eersten maal hiëro
glyfen schenen. Uw wonderbaarlijke geheugen heeft mij vaak gehol
pen en wegwijs gemaakt. Mijn hulde voor de zorg waarmee gij archief
en bibliotheek rangschikt. Ik weet het, dat ik naar uw hart spreek,
wanneer ik getuig, dat de Alkmaarsche museumbibliotheek kronijken
bevat, die ik nergens kon krijgen. Wat hebt gij dikwijls mijn taak
verlicht, als gij met Uw glunder gezicht een boek kwaamt brengen, dat
Hoe H.E. van
Gelder Bruinvis zag.
LEVENSBERICHT
VAN
CORNELIS WILLEM BRUINVIS
1829—1922.
Daar, in den voorzomer van 1900, zag ik hem voor het eerst:
in die groote, holle ruimte met acht ramen uitziende op de binnen
plaats van het Alkmaarsche Raadhuis, welke ruimte bergplaats
van het archief en werkkamer van den archivaris tevens was.
Daar, voor den binnenkomende aanvankelijk door een groote kast
verborgen, zat aan een lange antieke tafel het eenige sma
kelijke meubel in de gansche ruimte op een krukje zonder
leuning, een kleine gebogen man in een lustre werkjasje. Rond
een stijf boordje sloot een smal zwart strikje en daarboven uit
stak een ouderwetsche kop. De lange, grijzende en in een schei
ding naar achteren gestreken haren, krulden boven de ooren een
weinig op en omlijstten, met een korte baard een bij den eersten
indruk ouwelijk, lichtelijk geeigetint gelaal. Maar door de hrille-
glazcn glunderden een paar heldere omreii, wiel' glansen tinteling
in staaf was dien eersten indruk van oiiwelijkheid Ie doen ver
vagen. Jong werd het rimpelig vel niet, noeli liet grijzende haar,
maar zeventig jaren zou, wie Bruinvis daar ontmoette, hem niet
gegeven hebben. Zeker niet bij een gesprek, dat allicht op de
ontmoeting volgde, want hij sprak graag met meiischen, althans
zoo zij zijn belangstelling deelden. Dan draaide hij zich op zijn
ronden kruk een halven slag om en, de handen tusschen zijn
knieen op de zitting steunend, praatte of luisterde hij in volkomen
aandacht. Lang zou hij echter nooit blijven zitten, want tien
tegen een keerde het gesprek zich tot een of ander Alkmaarsoh
onderwerp en dan werd uit archief, of' bibliotheek, of prentver
zameling ter staving of verduidelijking liet materiaal gehaald.
36