Hoe geteisterd door het lot
Gij waart mij nabij, mijn God!
God's wegen zijn duister, "maar wij weten Gij zijt goed dat Gij het al
uit liefde doet" en verder "Wat Gij doet is wel gedaan". De vader
eindigt dan met de regels:
Veilig zijn zij in Uw hand,
In het hemelsch Vaderland
Zalig, die ge aldaar doet komen.
Heer! Gij gaaft en hebt genomen!
Lof, o oppermajesteit
Zij Uw naam in Eeuwigheid.
Bruinvis worstelde kennelijk met het kwaad en de dood in deze wereld
en de "almacht van God". Typerend is, dat hij eindigt met een lofzang.
Meer dan een halve eeuw later (28 maart 1919) zal Bruinvis zijn le
vensgeschiedenis eveneens met een "God lof' eindigen. De alinea's
voor dit Laus Deo uit 1919 getuigen echter van een andere geest dan in
1864- In 1919 schreef hij "Ik geloof niet aan een voort bestaan der
menschelijke ziel na het eindigen van het aardsche leven".
Op een rustiger wijze getuigt Bruinvis van zijn geloof en gemeente
leven in zijn gedicht "Zondag", dat te oordelen naar het handschrift
veel jonger is dan de gedichten uit 1864 en dat vermoedelijk na 1884
geschreven is. Ik geef hier het eerste couplet:
"Als stil des Zondags de arbeid ligt
Drijft ons een sterk begeeren
Een woord te hooren dat ons sticht
Den hoogen God te eeren
Met hen die éénes geestes zijn,
En in gedachten vroom en rein,
Een stonde te verkeeren".
Als broeders, zusters zijn wij saam,
Als 's Vaders dochters, zonen
Zijn gedicht eindigt met een bede om Gods zegen over het gehoorde
heilswoord: "Het voere ons nader tot den Heer, Tot een gemeenschap
meer en meer, van goeden, reinen, vromen".
Het modernisme verhitte de gemoederen sterk. Het meest komt dat in
Nederland tot uiting in de "dolerenden" binnen de Nederlands Her-
14