Het aantal historische panden in de oude stad te Alkmaar is vooral
in deze eeuw en in het bijzonder na de 2e wereldoorlog op een on
rustbarende wijze verminderd. De pogingen, die bij verloop van tijd on
dernomen zijn om daartegen op te komen hebben helaas maar een matig
succes opgeleverd. Dit, ofschoon er wel personen in staat bleken te zijn
om hun medeburgers te overtuigen van de dringende noodzakelijkheid
om tot daadwerkelijke monumentenbeschrijving en -bescherming te ko
men. Hoewel ook eerder het slopen van oude panden in het westelijke
Alkmaar en de oostelijke „Nieuwstad" al geruime tijd in gang was, zijn de
laatste tien jaren bepaald kenmerkend geweest door een bijna fanatiek
doorgevoerd sloopwerk. Zulks ging in enkele gevallen bij wijze van troost
gepaard met een afbreken, gevolgd door min of meer op de vroegere wijze
herbouwen (men noemt dit laatste stelsel het „opleveren van vals antiek"
of, ten onrechte wel „restaureren"), doch, verrichtingen als deze maken
de rampen, die onze historische woonplaats bedreigen alleen maar groter.
Zelfs de gloednieuwe opbouw in de kaal geslagen terreinen helpt mee om
het weinige, hetwelk wij aan werkelijke monumenten nog bezitten door
schreeuwerigheid van deze vernieuwingen in de schaduw te stellen. De
„stads-vernieuwing" immers is hier duidelijk uitgelopen op een „stads-ver-
nieling"!
Er is te Alkmaar een tijd geweest, toen men terwille van de moloch van
het verkeer op allerlei plaatsen zogenaamde doorbraken meende te moe
ten maken en grachten te dempen. En een invloedrijk Alkmaarder propa
geerde destijds het plan om het gehele koor der Grote Kerk af te breken
om daarmee een gevaarlijk knelpunt in het verkeer te kunnen elimine
ren.
Hoewel een dergelijke gedachtengang ons nu al wat vreemd voorkomt,
dient men niettemin waakzaam te blijven opdat de geschiedenis zich niet
herhalen zal.
In dit verband is het dan ook bijzonder gelukkig, dat het eerbiedwaardig
en weinig bedorven gebouw, deze royale Alkmaarse patriciërs-woning aan
de noordzijde van de Oudegracht, nu genummerd 198, die met een gerust
geweten op een enkele na de mooiste uit de stad genoemd mag worden,
thans in de gelukkige omstandigheid verkeert om voor een toekomst van
lange duur in ongeschonden antieke situatie gehandhaafd te blijven.
Oudegracht 198 is het waard. Het huis heet naar de wetenschappelijke be
schrijving te zijn geplaatst onder een schilddak. Het heeft een bakstenen
voorgevel uit klein type rode klinkers van afmetingen 31/2, 9, 18 cm met
ter aanvulling hier en daar klesoorstenen (quart de brique) in staand ver
band. De voorgevel is in drie traveën, gescheiden door pilasters der kolos
sale orde, zoals dit door Andr. Palladio in zijn vier boeken werd aangepre-