wachten removering ontsnappen, maar nauwelijks waren de Fransen hier binnengekomen of hij koos onverbloemd voor de zaak der Revolutie. In de op 1 maart 1796 geopende Nationale Vergadering verkreeg hij zitting voor het District van de Noordzee met hoofdplaats Beverwijk en het is zelfs meermalen voorgevallen dat Mr. Nuhout van der Veen als voorzitter van dit lichaam optrad. Bijzondere bekendheid verwierf deze vertegenwoordiger vooral toen hij op 20 oktober van dit jaar de afschaffing van de doodstraf heeft bepleit. Eind mei 1797 volgde voor hem een benoeming tot Lid van het Vertegen woordigende Lichaam door het Kiesdistrict Westzaandam. Op 4 februari 1796 was hij door de Provisionele Representanten van het Volk van Hol land geroepen tot de belangrijke functie van Dijkgraaf van het Hoog heemraadschap van den Hondsbossche en Duinen tot Petten met bevesti ging daarop de 26e februari 1806 door het toenmalige Departementaal Be stuur van Holland. Na de aankoop van het huis aan de Oudegracht in juni 1809 heeft de Dijkgraaf nog tot het begin van 1811 gewacht alvorens van zijn dorp te verhuizen naar Alkmaar. Daar eenmaal gearriveerd volgde zijn benoeming op 24 januari van dat jaar tot lid van hetTribunal de première instance en op 19 mei tot conseil- ler municipal van de stad. Ook nog in datzelfde jaar promoveerde Mr. Nuhout van der Veen op 13 augustus van rechter tot president in die Rechtbank, hiermede de plaats in nemende van (jhr.Mr. Cornelis van Loreest van Schoorl en Camp, die voor deze belangrijke functie verwonderlijk genoeg had bedankt na slechts 4 maanden als zodanig te hebben gediend. Tot aan zijn dood is hij in deze en andere betrekkingen gehandhaafd, het geen wel moet hebben bewezen, dat Z.M. Koning Willem I generlei ran cune of andere bezwaren tegen deze eenvoudige en rechtvaardige figuur gekoesterd heeft. Als oudste lid van de Alkmaarse raad trad hij in februari 1822 op ter vervanging van één van de vier burgemeesters, die in deze maand gestorven was; sedert bleef hij burgemeester tot maart 1824. Mr. Joachim was op 27 mei 1778 getrouwd met Elisabeth Labricius, een Alkmaarse van geboorte 18 december 1754), dochter en een van de vele kinderen van Ernst, de kastelein-eigenaar van de plaatselijke herberg De Roode Leeuw in de Coorstraat op de hoek van de Oudegracht en diens derde vrouw Antonia Sijbrants. Ook dit echtpaar bezat destijds te Alkmaar een buitengoed. Dat was „Mid denhout", hetwelk zijn naam ten rechte droeg aangezien het geheel mid denin de Alkmaarse Houten besloten lag, in dit geval binnen een singel in de zuid-oosthoek rakende ten oosten aan de Donkere Hout. Het com plex maakt tegenwoordig deel uit van de gemeente-gronden, die in mijn 55

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1989 | | pagina 55