lerminst een beginneling aan het werk was. Gelet op de bereikte resulta
ten schijnt het daarom aannemelijk, dat ook hier aan een toon-aange-
vende waarschijnlijk Italiaanse kunstenaar, herkomstig uit het nabije
Amsterdam de opdracht zal moeten zijn verstrekt. Wellicht kan hij de
zelfde Crivelly zijn geweest.
Ernstig moet daarbij betwijfeld worden of er toentertijd een „plakker" ooit
bestaan heeft gehad te Alkmaar. Maar in bevestigende zin kon zo'n man
zeker niet beschikt hebben over de artistieke zin en de technische vaardig
heid, die tot de huidige dag bewonderd kunnen worden bij de beschou
wing van de ware pronkstukken in stuc.
Ter verduidelijking van de al aangehaalde verhoudingen, die tussen de
beide families heersten, diene tenslotte niet nagelaten te worden erop te
wijzen hoe de onderlinge betrekkingen precies lagen. Deze waren de vol
genden:
Toen de latere Alkmaarse Hoofdofficier, de dijkgraaf van het hoogheem
raadschap van de Honds bossche en Duinen tot Petten van de Dijkscolle-
ges van de Zijpe en Hazepolder en de Schermeer, Mr. Lucas Dijl, de zoon
van de wijnkoper Johannes en Anna, een zuster van Mr. Cornelis Cleij,
droeg hij zijn Leidse proefschrift niet alleen op aan deze oom Mr. C. Cleij
maar ook aan de houtkoper tevens kerkmeester gedurende een reeks van
jaren van de Alkmaarse Grote- of St. Laurenskerk Antonie Meerlaan, de
echtgenoot zijner tante Margaretha Cley Gerbrandsdochter, terwijl hij
tenslotte dit geschrift opdroeg aan zijn „zeer geëerde vriend" (amicohono-
ratissimo) Mr. Antoni(us) van Westhoven! En om dan tenslotte de ban
den bestaande op bestuurlijk gebied nog wat te verduidelijken, kan het
zijn nut hebben te verklaren, dat de hier genoemde Antonie Meerlaan te
zamen met Mr. van Westhoven, maar de eerste als voorzitter van leenman
nen zitting had in hetzelfde college, dat van de Hoge Vierschaar der balju-
wage van de N ieuwburgen.|sEen sterke eenheid moet binnen die familie
geheerst hebben hetgeen ook nog bevestigd wordt door de opdrachten die
Mr. Cornelis Cley aan zijn drie zwagers richtte in zijn dissertatie, waarop
hij 10 april 1747 te Leiden in de Rechten promoveerde. Zij waren n.1. de
Alkmaarders Mauritius van der Ster, kapitein ter zee bij de admiraliteit
van het Noorderkwartier, Antony Meerlaan de kerkmeester en de koop
man Johannes Dijl.
Ofschoon het op verschillende gronden geen twijfel lijdt, dat Mr. van
Westhoven in O-Indië werkzaam is geweest, dient erop te worden gewe
zen dat er acten bewaard zijn, die aantonen, dat hij zich in bepaalde jaren
daar ophield. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een acte die hij te Batavia pas
seerde op 20 september 1746 voor de daar residerende notaris Nicolaas
Rom.
46