Het werkstuk verscheen in druk en aan de tekst zijn behalve een viertal
stellingen gedichten toegevoegd van D. Fiers Kappeyne, juris utriusque
studiosus, T. Pierson, de advocaat Gerardus Noest, Quirinus Lambertus
Pij 11 S.S. Theologiae studiosus en Adriaan Crequet.
Laatstgenoemde, die een vers van 8 coupletten neerschreef deed het 5e
daarvan luiden:
Gad voort Held! op deeze Weegen
En toon de Weereld uw' Verstand
Zoo lang Gy zyt in Nederland,
Off tragt Gy na een hooger Zeegen
Zoo doed uw Wyshyd haast verstaan
Den Overzeeschen Indiaan.
Ook het gedicht van Fiers Kappeyne hevat aanwijzingen, dat Mr. van
Westhoven wellicht plannen zou hebben om naar Oost-Indië te vertrek
ken, immers daarin heet het „Hetzij Gij over de golven het koninkrijk van
de Rijkaards bezoekt, waar Phoebus Apollo de verafgelegene Indiërs ver
schroeit, zult Gij de rechten van Themis uitbreiden over de afgelegen we
reld
Weldra zou blijken dat er géén officiële functie in de Oost voor hem zou
zijn weggelegd, maar er is alle reden om te veronderstellen, dat de jonge
jurist - de familie-traditie handhavende - daarheen vertrokken is. Zijn
vader, die hier ter stede op 27 augustus 1713 en 13 november 1716 testa
menten gepasseerd had was al overleden toen zijn zoon promoveerde en
het is zeer goed denkbaar dat heide ouders in het verre land gestorven zijn.
Het feit, dat èn zijn vader en zijn broeder, die daar respectievelijk verble
ven als „borger coopman" en als „schipper ter Kamer Amsterdam", beide
„Oost-injevaarders" geweest zijn zou er hem toe kunnen hebben gebracht
om ook zelf daarheen te trekken, waarmee hij dan zijn vaders voetspoor
volgende op zijn beurt „borger coopman" werd.
Lang van duur is zijn verblijf daar in geen geval geweest; het lijkt te schat
ten op 10 jaar ten hoogste. Zulks, aangezien wij weten dat hij op 26 ja
nuari 1747 te Amsterdam toen wonende, in de Beemster ter veiling een
„hofstede" aankocht met huizing en beplanting groot 39 morgen en 593
roeden uitmakende de kavels 24 en 25 A.K. en ook nog een herenhuis
met 19 morgen grond, bekend onder de kavels 66 B.K. De 11e mei van het
volgende jaar werd hij daar bovendien nog eigenaar van 15 morgen en 540
roeden, 10 voeten, zijnde deze op de polderkaart vermeld met K.K. 11 en
12. Het moet ook stellig verband hebben gehad met zijn verblijf in Oost-
43