„sult het soo schrijven van woord tot woord en van letter tot letter de wijl
„ik 't alsoo verstaa, of ik sal U wat anders leren."
Knuijse's ontboezemingen aangaande zijn verdere ervaringen, die
hij op deze gedenkwaardige maandag 5 juli 1734 opdeed, gaan in
de acte voor notaris Mr. Klaver zo nog een eindweegs voort. Die dienen
hier echter beter achterwege te worden gelaten, aangezien de gang van za
ken al voldoende ter sprake is gekomen. Slechts zij er op gewezen, dat Lu
cas Knuijse niet nagelaten heeft zijn persoon op een enigzins overdadige
wijze als onschuldig slachtoffer voor te stellen. Immers, er blijkt uit een
getuigenverklaring afgelegd op 31 mei 1734 door de oud-schepen en raad
van Alkmaar Jacohus Schoenmaker, diens vrouw Johanna van der Cas-
teele en hun dochter jv. Alida Christina Schoenmaker- zij waren overbu
ren aan de Oudegracht z. z.dat op 24 Mei tevoren „de klokke tussen vier
en vijff uren bij haar Edele ten huijse van den Heer eersten compa
rant van agter in is gekomen de vrouwe requirante (Margaretha Knuijse-
Winder) sijnde alleenlijk gekleed in nagt gewaad ende kort daarop
Vrouwe Maria Croes Huisvrouw van den Heer en Mr. Jan Winder, secre
taris dezer Stad heiden seer gealtereert ende ontstelt (sijnde de gemelde
Mevrouw Winder gekleed met een Chitse japon uijt welkers Linker Mouw
was gescheurt een seer groot stuk van de binnen arm) aan haar jonkvrouw
derde comparante te kennen geevende dat voorgem: Heer Lucas Knuijse
seer injurieuselijk tegens henlieden waren uitgevaren in grammen moe
den deselve in voegen voorsz attaqueerende en Mevrouw Winder daar nog
hij voegde dat hij Heer Knuijsse soo aan hen beiden als selfs aen haer Ed:
Vader den Heer Burgemeester Winder geboden hadde sijn huijs te quitee-
ren".14
Maar - zoals het oordeel van het Hof van Holland al liet doorschemeren;
deze feiten waren allerminst afdoende om mevrouw Knuijse geboren Win
der van schuld te zuiveren. Zo kwam bijvoorbeeld de 30-jarige Sara Ruij-
tering „wonende voor dienstmaagt ten huyse van den Heere Gerret Vree
land binnen deze stad" verzekeren „hoe waar en waaragtig is dat den
Heere Jan Vreeland, zoone vanopgemelde Heer Gerrit Vreeland dagelijks
en veelmalen ten huijse van den Heer requirant quarn en wel bijsonder fa
miliaar omging met Vrouwe Margaretha Winder huysvrouw van den Heer
requirant, ontdekkende de deposante voornamentlijk dat wanneer de
Heer requirant des dinsdags en donderdags smorgens (ordinaire tijd wan
neer de Ed: Agtb: heeren schepenen deze stad opt stadhuijs vergaderden),
naar het stadhuijs was, de gezegde Heer Jan Vreeland altoos uijt en na de
huijsinge van den Heer requirant toegingh, hebbende hem op die tijden
daer ook meenigmaal en meerendeels de agterpoort sien ingaen en uijtko-
men sulcx hij Jan Vreeland altoos op sodanige morgens sig derwaarts ver-
39