dat sij Vrouwe, voornoemd haer daerop niet heeft gelieven te declareren."
Bij wijze van antwoord wendde de geplaagde echtgenote zich op haar
beurt tot het stedelijk gerecht, dat toen wel tot het oordeel gekomen moet
zijn dat tussen partijen de maat vol was. In zijn beslissing werd dan ook
aan Mevrouw bij appointement van 26 juni 1721 venia agendi gegeven.
Hetgeen betekende dat Wuijtiers nog op diezelfde 26e uit Alkmaar ver
trok en dat zijn vrouw zich daarna óók op die dag, vergezeld door de nota
ris Mr. C. Yssen en getuigen haastte om de situatie in eigen woning aan
de Oudegracht eens zorgvuldig op te nemen. Men begon met in de eerste
kamer in de gang binnen te gaan „agter de linker zijel kamer en aldaar ge-
sien en bijgewoond dat in d'selve kamer op een tafel of cabinetje met lae-
den houdende lessenaar de door de voorsz Mevrouw de Wale sijnde open
gesloten, daer in nog in de laedjes van dien niet was eenig geld, goud, sil-
ver off iets anders van waerden, leggende ter contrarie daer inne enkel
alleen maar wat losse papiren door malkanderen; met eenige ledige geld-
sakjes."
Het kastje was niet open te krijgen. Daarna hadden de onderzoekers zich
„vervoet uijt dese kamer in een andere dito daer regt tegen over en agter
de regter sijel kamer van tgemelte huijs, en aldaar mede gesien en bijge-
woont dat in dese kamer stont, een groot verlakt cabinet, dat d'meerge-
melde Mevrouw 't selve mede met de ordinaris sleutel daertoe ook altijd
behoord hebbende, soo als haer edele insgelijks betuigde Daar had
zij evenmin resultaat, terwijl de aanwezigen naderhand nog moesten con
stateren, dat van haar persoonlijke ijzeren kist de zegels waren verbroken.
Wuytiers keerde niet naar Alkmaar terug en kennelijk goed geadviseerd
door behulpzame vrienden, wist het ruziemakende echtpaar na enkele
maanden onderhandelen, overeenstemming te bereiken ten opzichte van
een scheiding van tafel en bed, hij woning en goederen. Vastlegging daar
van had plaats bij acte van 16 november 1721 verleden voor de notaris K.
Seullijn. De man had zich hierbij laten vertegenwoordigen door een vol
macht die hij enige dagen tevoren te Utrecht had gepasseerd voor de nota
ris J. Both aldaar. Bedongen werd onder andere dat de morgengave,8 die
hij „ten aangaan" van zijn huwelijk had verstrekt, aan hem teruggaan zou;
voorts, dat een mutueel testament door het echtpaar gemaakt voor nota
ris H. van der Heijden te Amersfoort als nietig beschouwd zou worden,
welk lot ook trof een duarie op grond van de eens vastgestelde huwelijkse
voorwaarden. Er kwam een convenabele regeling van alle schulden ter
wijl huren, renten en lasten gemeenschappelijk gehouden zouden worden
tot datum van het vertrek van de man naar Utrecht op 26 juni 1721. Geen
vordering zou er over en weer bestaan „wegens enige extraordinaris kosten
als ontrent het maken van schuijframen als anders ofwel wegens het be
hangen van kamers of andere vertrekken staande huwelijk voorgevallen".
26