I
ffler, de
1677 in
Volgens
\mster-
bbel in
rde tot
erkt, in
terdam
verven
aelins is
bedrijf
bedrijf
nd 19e,
Dreb-
schrift
tovatie'
lagen,
liedenis
relaas,
rij van
e zoon.
1 jaren
ins aan
r, 1922,
over de
EEN UIT DE HAND GELOPEN VOLKSGERICHT?
door Gerrit Valk
In 1819 werd begonnen met de aanleg van het Noordhollands Kanaal, een
project dat tot 1825 zou duren en dat honderden arbeiders veelal met vrouw
en kinderen naar onze streek deed trekken.
Rondom onze stad werden zij gevestigd in eenvoudige houten keten - de
plaatsnaam Groote Keeten herinnert daar nog aan -. Het werk was hard en
zwaar. De aannemers probeerden orders binnen te slepen door zo laag mogelijk
in te schrijven. Soms te laag en daarom zagen zij zich gedwongen de arbeids
kosten zo veel mogelijk te drukken. De aannemer Gerrit Huijskens ging daarin
te ver. In het hete voorjaar van 1823 gooiden zijn poldergasten hun schoppen
erbij neer en trokken naar de verblijfplaats van Huijskens, die zich verschanst
had. Toen de menigte zich bij de houten keet, waarin hij vertoefde, had
verzameld, schoot Huijskens twee arbeiders dood, die wilden binnendringen.
Een vriend van Huijskens probeerde te bemiddelen en met de belofte van de
aannemer, dat hij het loon zou verhogen, leek de rust teruggekeerd. Huijskens
trad naar buiten om de vrede te bezegelen. Op dat moment gaf de kanaalar
beider Tieleman van Dungen hem een geweldige dreun met een meterslange
houten paal. Huijskens stortte neer. Anderen stormden naar voren en raakten
de aannemer waar zij maar konden. En al riep Huijskens nog: "Neem al mijn
geld en goed, maar laat mij mijn onderbroek en het leven!", het mocht niet
meer baten: Huijskens was een kind des doods. Onder aanvoering van de
Alkmaarse politiecommissaris smoorden militairen later het oproer.
Deze gebeurtenissen, die zich bij Boekei onder Alkmaar afspeelden, hebben
meer dan eens in de literatuur aandacht gekregen. Een recente studie zag de
onrust zelfs als een voorloper van de moderne arbeidersbeweging(l).
Deze studie gaat echter niet in op de verschijningsvorm van dit oproer, die
mogelijk een nieuw licht op de onrust werpt. De menigte die optrok naar de
verblijfplaats waar Gerrit Huijskens vertoefde, werd geleid door een groepje
vreemd uitziende lieden.
Voorop liep Arie Boon. Hij was gehuld in een blauwe militaire rok met glim
mende knopen en hij had een sjako op het hoofd. In zijn armen klemde hij
een lange stok waaraan een rode doek was bevestigd. Achter hem liep Arie
Aarts, die onder het uitroepen van: "Dit zijn mijn beren!", twee met netten
over het hoofd en met wilgentakken om het lijf uitgedoste poldergasten met
een stok voortdreef. Daarachter liepen verschillende muzikanten - een fluitist,
een trommelaar, een violist - gevolgd door tientallen schreeuwende en dan
sende mannen die hun gezicht zwart hadden gemaakt.
7