bezoeken aan enkele gebouwen en een onderzoek naar het beheer bij de dienst
gemeentewerken. Cool deelde Ripping mede dat hij verwachtte eind januari
zijn rapport gereed te hebben en dat de realisatie ervan veel voorzichtigheid
vereiste. Cool: „Er zijn toch enkele punten die ons minder schijnen voor de
heer Looman. Wij willen u daaromtrent gaarne raadplegen."
Inmiddels had Jan Pot Cool per brief, bouwtekeningen en bestek op de hoogte
gebracht van een nieuwe 'misstap' van Gerrit Looman. Dit keer betrof het
een brandspuithuisje aan de Omval.
Begin mei f912 meldde Cool zich weer bij de burgemeester. Hij zou zijn
rapport over veertien dagen naar Alkmaar sturen en hoewel Cool in zijn brief
excuus vroeg dat hij de conclusie van het rapport 'niet aan derden' (dus de
burgemeester, want deze had geen zitting in de onderzoekscommissie) kon
meedelen hoefde Looman zich niet ongerust te maken, aldus de externe
adviseur aan Ripping.
En hiermee was de zaak Pot-Looman formeel afgedaan. Looman kon opgelucht
adem halen en ook Ripping en de raadsleden waren verlost van de lastige Jan
Pot. Deze had de raad in september 1911 verlaten en kon zich nog alleen met
behulp van ingezonden stukken in de plaatselijke krant uiten.
De zaak waar het allemaal om draaide: vernieuwing van de walbeschoeiïng
van de Kanaalkade kwam in oktober 1913 aan de orde in de gemeenteraad.
Dit voorstel was twee jaar uitgesteld hangende het onderzoek naar de bewerin
gen van Pot aan het adres van Looman dat er niets van deugde. Ripping
meldde in zijn bijlage over de vernieuwing van de walmuur, dat bij de planvoor
bereiding rekening was gehouden met het deskundig advies van Wouter Cool.
Het college betreurde het ten zeerste dat niet gelijk opdracht kon worden
gegeven een nieuwe spoorlijn langs het water van het kanaal aan te leggen.
Daar had de minister van waterstaat echter een stokje voor gestoken. De oever
langs het kanaal was immers eigendom van het rijk. Wel waren stappen onder
nomen om de oever in gemeentelijke handen te krijgen.
47