dat het verhaal van Pot maar moest worden verspreid, waarna men in een volgende vergadering de zaak rustig kon bespreken. Pot had niet veel moeite met dit voorstel, mits het niet in de bedoeling lag de zaak 'te begraven'. Pot: „Terecht is gezegd dat ik deze kritiek niet de eerste keer uit. Ik heb er herhaaldelijk op gewezen en er verandert niets. Het beleid, als het zo genoemd mag worden, ik spreek liever van wanbeleid, gaat door. De ene flater volgt op de andere. De toestand blijft hetzelfde." Ripping vroeg daarop de raad, of moest worden gestemd over de vraag of Pot zijn verhaal kon voorlezen. Wethouder Boelmans ter Spil zei, dat hij geen behoefte aan stemming had maar wel een enkel woord over de kwestie wilde spreken. „Ik ben volstrekt niet van mening dat dergelijke zaken begraven moeten worden. Ik heb niet het recht en niemand van ons heeft dat, aan de voorzitter een les te geven, maar ik wil wel zeggen dat ik, als ik voorzitter was geweest, uitdrukkingen, zoals de heer Pot zich veroorloofd heeft tegenover de gemeente-architect te bezigen niet zou hebben toegelaten. Ik zou de hamer hebben laten vallen. Het staat de heer Pot natuurlijk vrij in de courant te schrijven wat hij wil, maar hier moet men veilig zijn - ook de ambtenaren - voor aanvallen als hij zich veroorloofd heeft." Het uiteindelijke besluit was, dat Pot zijn mond moest houden en zijn verhaal zou worden gedrukt en verzonden naar de overige raadsleden. Gedateerd op 5 oktober 1910, ontvingen kort daarna de raadsleden de hele tirade van Pot in gedrukte vorm. Onderzoek Tien dagen later kreeg de gemeenteraad een briefje van Gerrit Looman. De *r directeur van gemeentewerken vroeg de raad een onderzoek te willen instellen of laten instellen, naar het beheer en beleid bij de dienst gemeentewerken. Het drama had een nieuwe wending genomen. Jan Pot zat niet stil. Dat merken we aan een brief die Looman op 28 oktober schreef aan de extern stedebouwkundig adviseur, en groothandelaar in bouw materialen, Robbert Kalff te Amsterdam. Kalff moet overigens vreemd opgekeken hebben toen hij de inhoud van Looman's brief las. „U zoudt mij verplichten, indien u mij wildt melden wan neer bij welke gelegenheid of bij welke bestellingen, door mij namens de gemeente bij u gedaan, enige provisie genoten is die mij ten goede zou zijn gekomen. U hebt u in die geest tegenover het Alkmaarsche raadslid J. Pot uitgelaten en ik heb dan het recht op 't stellen der vragen en 't verzoek op een spoedig en afdoend antwoord. Hoogachtend G. Looman, Directeur der gemeentewerken Twee dagen later had Looman bericht terug van Kalff. Deze stelde dat de beschuldigingen van Pot absoluut onwaar waren. „Wij weten niet wat u aange namer zal zijn en vernemen daarom gaarne of u wilt dat wij de heer Pot vragen hoe hij aan zijn onmogelijke beschuldigingen komt, ofwel dat wij ons verder 31

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1988 | | pagina 33