DE KEVIJ
door mr. J. Belonje
Bij het aantal lezers van deze historische bijdragen zullen het er maar zeer
weinigen zijn, die de benaming "k e v ij" eens onder ogen gekregen hebben.
Een wonder is dat niet want dat woord is in onze streken, althans in de
tegenwoordige tijd, volledig uitgestorven. In het middel-nederlands heeft, vol
gens het woordenboek 1.) het zelfstandige naamwoord "kevie" de betekenis
hetzij van een knip of val om dieren te vangen hetzij van regenbak of een put.
Daargelaten de vraag of wij hier misschien met een onvolledige verklaring te
doen hebben, is het stellig opmerkelijk, dat de "Grote van Dale" op dit stuk
heel wat duidelijker is. 2.) Onthuld wordt daarin namelijk, dat het hier eigenlijk
gaat om een in de zuidelijke Nederlanden algemeen erkend woord. Naast de
toekenning van totaal afwijkende betekenissen, dient volgens hem onder een
kevie te worden verstaan een etenskas met getraliede deur, dus wellicht een
soort van kooi.
Nagenoeg juist lijkt dit laatste voor hier bevestigd te worden, wanneer we in
het 19e deel van ons Alkmaarse notariële archief op folio 86 in een acte ten
overstaan van de plaatselijke notaris Huybert Jacobsz. van der Lijn een vermel
ding aantreffen, gedagtekend 25 december 1 6 0 7. Het stuk vormt het tes
tament in minuut van Hillegont Floris, de weduwe van Jan Dircksz., in leven
schout van Alkmaar. Deze Jan Dircksz. in de Engel, een kaaskoper, herkomstig
uit Schagen, die reeds in 1573 als substituut-schout dienst deed en op de
Nieuwsloot woonachtig was, was in 1577 nog als zodanig in functie. In laatst
genoemd jaar door de Rekenkamer tot schout benoemd ofschoon hij al oud
was heeft hij dat ambt blijvend bediend tot december 1605. 3.) Twee jaren
later echter overleed Dircksz., zoals het begraafregister der Grote kerk be
vestigde ten opzichte van zijn begrafenis op 12 mei 1 6 0 7 met de notitie "Jan
Dircxsz die oude schout."
Hillegont Floris, vermeldde in het aangehaalde testament, dat zij drie dochters
had: Maritje Jans, die op bed lag en zwaar belemmerd was in haar spraak;
Anna Jans en Neeltje Jans. De testatrice woonde destijds in de Houttil en in
haar boedelbeschrijving noemde zij "tafereelen van haar en haar zaliger man",
maar ook andere roerende zaken somde zij op. Tot die laatste groep behoorde
een voorwerp, dat aldus beschreven werd: noch die Kevij met het tafereel
dat daer op staet, noch die kevij kandelaers, en een groot bord daer de stervende
man in leijt.Het heeft er dus alle schijn van dat de bedoelde kevij bij deze
familie min of meer het karakter van een huis-altaar had, voorzien als het
meubel was van kandelaars met kaarsen en een voorstelling van Christus'dood,
beschreven op de manier als in de late Middeleeuwen vrij gebruikelijk was.
Ook krijgt men wel de indruk, dat de kevij een soort van kast was wanneer
dit voorwerp genoemd werd in een acte, verleden voor de Alkmaarse notaris
J.C. van der Geest van 19 december 16 2 7 (fol°. 127, deel 56), waarin sprake
is van "een wagen schotten kevij voor twintich gulden en twee verneijde deec-
kens, tsamen voor thien gulden ten prijse voorsz."