hem. om tegenover zijne omgeving op te treden op eene wijze, zoals die veeleer van
een blagueur, dan vaneen natuurvorseher verwacht moet worden." en op pag. 97 sluit
Jaeger af met "Ofschoon hij een vernuftig mechanicus was en begiftigd met een scherp
en vlot inzicht als instrumentmaker, heeft Drebbel desondanks in zijn geheelen onzeke-
ren levensgang aan de wetenschap niet eene vinding van principieele beteekenis geschon
ken of haar ook maar met een enkel denkbeeld van meer algemeene strekking verrijkt."
Maar, stelt Jaeger "men doet zijn aandenken evenzeer onrecht aan door hem botweg
als een charlatan of marktschreeuwer voor te stellen."
een Drebbelfan aan het woord
Naber heeft een geheel andere visie; hij komt naar aanleiding van een onderzoek naar
natuurkundige zaken met Drebbei's werk in aanraking tijdens een verblijf in Londen
in 1894. Hij wordt volledig gegrepen door de persoon Drebbel en hij ontwikkelt zich
dan ook tot een verdediger van Drebbel, zoals uit de slotalinea van zijn voornoemde
boek blijkt: "Zoo heeft dan Drebbei's genie eene macht van uiteenloopende onderwer
pen aangevat en verder gebracht. Wie met Drebbel geen rekening houdt kan de geschie
denis der natuurwetenschappen slechts zeer onvoldoende begrijpen; hij heeft geschitterd
aan den wetenschappelijken hemel als de Ster van 1572, die allerlei kleuren doorliep;
die ster uit het sterrebeeld Cassiopeja (Nova Tychonis) overtrof zelfs Jupiter en Venus
in glans; was zichtbaar bij dag en bij nacht. En wat het merkwaardigste is, het was geen
geleend maar eigen licht."
Naber gaat in zijn bewondering voor Drebbel zover, dat hij hem bestempelt tot de
uitvinder van het Perpetuum Mobile, de duikboot, en de zuurstof. Het duikbootverhaal
grijpt Naber aan om te bewijzen dat Drebbei's naam" in plaats moet treden van die van
Priestley en Scheele, "die anderhalve eeuw later als de ontdekkers van zuurstof naar
voren komen. (Naber pag. 66). Voor de bewijsvoering verwijst Naber ondermeer naar
Drebbei's geschrift: Een kort Tractaet van de natuere der Elementen, ende hoe sy
veroorsaecken, den wint. reghen, blixem, donder, ende waeromme dienstich zijn. uitge
geven in 1604 en een aantal malen herdrukt in verschillende talen.
Drebbel, doopsgezind?
In het laatste kwart van de 16de eeuw vond de rebellie tegen het Spaanse autoritaire,
katholieke gezag plaats. Het fundament vor de Staat der Nederlanden werd gelegd.
Met name de veranderingen op godsdienstig gebied bepaalden het leven in die periode,
het verstarde en dogmatische rooms-katholieke geloof werd in de Noordelijke Nederlan
den door velen ingeruild voor de protestante confessie of een van de varianten. Voordat
het zo ver was dat de diverse confessies naast elkaar werden getolereerd, werden er
nog heel wat slachtoffers gemaakt. Zo worden er in 1531 nog drie ketters in Alkmaar
terecht gesteld "mit een waerde duer huer hals" en in 1536 wordt, volgens opgave van
de Alkmaarse Doopsgezinde Gemeente, Ouintijn opeht Ropjeskuil te Alkmaar verbrand
en twee doperse zusters worden verdronken in het water van de Mient. Volgens Romein
(pag. 228, de Lage Landen bij de zee) zijn er tijdens het beleg van Alkmaar in 1573 ca.
78 mannelijke en iets minder vrouwelijke lidmaten van de gereformeerde gemeente
geteld, iets minder dan 3% van de totale bevolking. Tijdens het beleg wordt het de
doopsgezinden, ook wel mennonisten genoemd, naar hun leider Menno Simonz, toege
staan om burgerdiensten te verrichten, zodat zij hun pacifisme trouw konden blijven.
Drebbel woont aan de Koningsweg, hoek Doelenkluft rond 1595; in hetzelfde jaar koopt
de Waterlandsche Doopsgezinde Gemeente een achtererf met schuur aan de Konings
weg. Of Drebbel doopsgezind is geweest, is niet met zekerheid te zeggen. Het is wel
zeer waarschijnlijk dat hij tot de doopsgezinde gemeent heeft behoord; het empirische,
het innovatieve van zijn werkwijze kan als vingerwijzing gezien worden.
In de literatuur over Drebbel wordt veelal aangenomen, dat hij bij de doopsgezinde
gemeente was aangesloten.
Ook in zijn Alkmaarse kennissenkring komen nogal wat doopsgezinden voor, zoals bijv.
Metius.
Tierie citeert uit Drebbei's boekje "Van de Natuere der Elementen om Drebbei's visie
op religieuze zaken duidelijk te maken:
4