HET VERGULDE ACHLUM OP HET LUTTIK OUDORP door J. Belonje Binnen de vesting der oude stad Alkmaar hebben voornamelijk in de periode tussen de XVIe en XlXe eeuw zeer veel huizen een eigen naam gedragen. Die gewoonte uitte zich, zoals het gebruik toen meebracht in het plaatsen van een uithangteken aan de toegangsdeur of. op meer kostbare wijze, door het aanbrengen in de voor-gevel van een gevelsteen, die dan doorgaans voorzien werd van een afbeelding, uitmakende een door de eigenaar verkozen symbool; zulks al dan niet vergezeld van een naam ter verduidelijking der voorstelling. In de meeste gevallen spraken deze gedenkstenen of uithangtekens, althans bij de tijdgenoten voor zichzelf. Maar dit neemt niet weg, dat de XXer eeuwer - er is immers sedert zoveel veranderd! - zich bij de verklaring van dergelijke overgeleverde voorstel lingen voor een min of meer onoplosbaar raadsel ziet geplaatst. Een dergelijk raadsel vormde, tenminste voor mij, lange tijd de naam van het huis 't Vergulde Achlum of Achlem, dat stond aan de noordkant van het Luttik Oudorp. Onze vroegere Archivaris Bruinvis verzekerde in zijn "De Molens van Alkmaar" (Alkmaar, 1905, bldz. 24), dat in 1582 door de Vlaming Lieve Jansz. van Moerbeek aan de noord zijde van het Luttik Oudorp een wind-korenmolen was gebouwd, welke van deze naam was voorzien. Echter zal dit gevaarte geen langdurig bestaan hebben gehad, want enkele tientallen jaren later had zich ter plaatse een notaris zijn woonhuis met kantoor gevestigd. Die notaris was Pieter Corneliszoon Haringcarspel, door het Hof van Holland toegelaten als zodanig op 13 augustus 1609. Hij is tot zijn dood, voorgevallen op 11 juni 1625, in functie gebleven. Twee dagen na de laatstgenoemde datum kochten zijn weduwe en erven voor hem een graf in de zuidergang of zuiderzijbeuk van de Alkmaarse Grote- of St. Laurenskerk, op de sluitsteen waarvan zij hem in een inscriptie, bestaande uit sierlijke laat-gotische letters, hebben herdacht. Die steen ligt daar nog steeds ter plaatse en uit het kerk-register blijkt, dat van Yslant Pieters. de dochter van de notaris (zij had een testament gemaakt op 6 juni 1636 voor notaris Claes Fransz. te Alkmaar) op 30 oktober 1705 haar laatste kleinkind, de meester-chirurgijn Simon Keijzer, door de kerk voogdij als eigenaar van het graf erkend werd. Maar intussen behoorde het pand het Vergulde Achlum al lang niet meer aan de familie Van Haringcarspel. Immers, bij acte, verleden voor notaris C. Kessel van Alkmaar gedagtekend 1 december 1680 maakten de echtelieden Hendrik de Haes, Raad van Alkmaar en thesaurier van de stad, een mutueel testament, nadat zij twee jaren vroeger, voor dezelfde notaris huwelijkse voorwaarden hadden gemaakt op 27 november. Die vrouw was de dochter van Schepen Willem Willemsz. Kessel en Guijrtgen Adriaens, Gasthuismoeder in 1667 en zij had een eerder huwelijk aangegaan te Schermerhorn op 9 juli 1656 met Stadsdoctor Dr. Henricus Esdré, een verwant van onze beroemde stad genoot, de schilder Lambert Doomer, die op 10 september 1664 overleden was en eveneens onder een nog aanwezige grafzerk in de Grote Kerk werd bijgezet. Uit het zojuist aangehaalde testament vloeit voort, dat De Haes en zijn vrouw het huis op de noordzijde van het Luttik Oudorp bewoonden "daer het vergulde achelen jegenwoordich wthangt". Datzelfde domicilie bleef zij bovendien als weduwe getrouw, zoals duidelijk wordt uit een clausule in haar nadere testament voor die notaris van 9 april 1693. In latere acten heb ik de naam van "Het vergulde Achlum" of -"Achelen" niet meer kunnen terugvinden, waaruit misschien te concluderen valt, dat het uithangteken werd verwijderd ter gelegenheid van een verwisseling van eigenaar. Steeds kon ik er niet in slagen om de (moderne) betekenis van het blijkbaar volkomen in onbruik geraakte woord op te sporen, totdat mij bij toeval een acte, gedateerd 19 mei 1601 en gepasseerd voor de Alkmaarse notaris H.J. van der Lijn onder ogen kwam. Comparant was daarin Jacob Sijmonsz van der Lijn. de toenmalige Schout van Limmen, die daar als nevenfunctie de taak had van collecteur van het gemaal. Hij schout verklaarde toen dat hij "op paeschavont lestleden sachternoens omtrent drie uren is gegaen naer de molen (te Limmen) omme te zien wat zijn zoon, die bij de molen sat, van dien dach aengeteeckent hadde, seijde drie halff achelen, welcken volgende hij getuijge. omme tselve te besichtigen op de moolen is gegaen, alwaer comende seijde hij getuyge tegen Bruijn Pietersz meester van den molen, sijn dit drie half achelens, het gelijct beter een sack te wesen." 11

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1988 | | pagina 13