OUI) POTTEBAKKERSWERK UIT ALKMAAR
door Mr. J. Belonje
Nu de afbraak van huizen in onze oude binnenstad allengs een omvang heeft verkregen
als nog nooit tevoren en hier en daar het vroegere plan van straten en pleinen vervormd
werd. heeft een en ander verstrekkende gevolgen gehad. Op tal van plaatsen ontstond
de mogelijkheid om kennis te nemen van die zaken welke de grond herbergde, zaken
van historische herkomst. Zulks had toen tot gevolg dat bij vaak haastige en veelal
onbegrijpelijke inspanningen om tot herbouw te komen het toezicht en de controle op
de mogelijke bodem-vondsten zo niet geheel werden nagelaten maar dan toch grotendeels
werden verwaarloosd. Dat die aangelegenheid deze loop had was stellig ook het resultaat
van het feit, dat er in het geheel geen personen beschikbaar waren bij wie voldoende
wetenschappelijke kennis bestond ten aanzien van onze middeleeuwse en latere cera
miek.
In 1980 werd hier door de Stichting "Stadsherstel" in 't Schager Wapen aan het Fnidsen
een druk bezochte tentoonstelling georganiseerd van diverse soorten pottebakkerswerk,
van majolica, gres in diverse soorten, oud- schoenwerk en wat niet al aan gebruiksvoor
werpen, herkomstig uit de grond van Alkmaar en bijeen gebracht door een klein aantal
vlijtige zoekers. Pogingen nog in datzelfde jaar om het werk van deze onderzoekers,
die attentie verdienden, maar graag smalend als "schatgravers" werden aangemerkt,
een min of meer officiële erkenning te bezorgen faalden al evenzeer als die welke
Oud-Alkmaar destijds ondernam om deze werkers meer formeel gelegitimeerd te krijgen.
Wat hiervan zijn moge: deze inleidende beschouwing diene bij dit korte bestek eigenlijk
alleen om speciale aandacht te verzoeken, goede anderen niet te na gesproken, voor
een tweetal behoorlijk onderlegde onderzoekers en kenners van de vondsten, die te
Alkmaar gedaan zijn en gedaan kunnen worden. Zij zijn Marcel L. Corbié en R.J.
Roedema, die om hun begrip te vergroten aangaande het te Alkmaar vaak gevonden
gres, er zelfs de moeite voor over hebben gehad om onder andere in het Belgische
plaatsje Raeren het rijke "Töpferei Museum" te bezoeken.
Deze twee deden in maart van het vorige jaar bij de afbraak van een perceel in de
Schoutestraat alhier een hoogst merkwaardige en tevens zeer instructieve vondst. Deze
bestond uit een geribde pot, ogenschijnlijk van zogenaamd Keuls gres, hoog 21 cm met
een doorsnede van de buik van 19 cm en dito door de hals 4 cm. Grijs was de kleur
van de geglazuurde pot en zij was rondom belegd met in violet geaccentueerde zoge
naamde "zegels" in relief, geplaatst in de richting van de hals onder een doorlopende
ring in sgrafitto. De opgelegde stukken stellen voor: 1. een lopende leeuw, 2. een
dubbele kring van rozetten en 3. een voorstelling van het volledige stads-wapen van
Hoorn (het wapenschild in de vorm van een tatse beladen met de hoorn en als schildhou
der de eenhoorn) terwijl op een losse banderol in de bovenrand is toegevoegd in
Romeinse kapitalen IAN ALLERTS; zie de afbeelding hierbij.
Omdat de factuur van het object er nauwelijks anders op zou kunnen wijzen dan dat
deze pot in of om Keulen vervaardigd zou moeten zijn blijft het vreemd, dat op de pot
èn het perfect uitgebeelde wapen van de stad Hoorn is uitgevoerd èn dat een naam van
een Nederlander er op voorkomt. Immers, dat kan tot de veronderstelling leiden, dat