POLDERJONGENS ONDER ALKMAAR
door Gerrit Valk
Menigeen begint een studie op wat latere
leeftijd; een enkeling op veel latere leef
tijd. Dat de studieprestaties van die laatste
categorie niet minder behoeven te zijn.
bewijst wel de kandidaatsscriptie van de
aankomend historicus G. Dil,
De poldergasten van het Noordhollands
Kanaal. Het leven en werken van de arbei
ders die dit kanaal hebben gegraven en
gebaggerd in de jaren 1819 tot 1825.
Dit werkstuk, waarmee het gemeentear
chief onlangs werd verrijkt, vormt een aan
vulling op de al eerdere en soms ook wat
gedateerde publicaties over dit onder
werp.
De beslissing om een kanaal aan te leggen
tussen Den Helder en Amsterdam had tot
gevolg, dat duizenden arbeiders naar onze
streek trokken om als spitter, kruier, slik
ker of baggeraar de kost te verdienen. Niet
alleen uit eigen land. maar ook uit landen
als Duitsland en België trokken deze man
nen naar de plaatsen langs het Noordhol
lands Kanaal. Ze werkten hier in ploegen,
die onder leiding stonden van een zoge
noemde putbaas; een man die het midden
hield tussen een voorman en een kleine
onderaannemer. Langs het kanaal in aan
bouw werden houten keten opgericht waar
de arbeiders verblijf hielden. De kanaalar
beiders waren veelal ontheemde, ruwe
gasten die er niet voor terugdeinsden de
plaatselijke bevolking te bestelen of
anderszins het leven te veronaangenamen.
Onderling was er echter sprake van een
vrij grote onderlinge solidariteit. Dit is een
van de redenen waarom juist onder deze
groep in de negentiende eeuw zoveel
arbeidsonrust voorkwam. In een studie
van Sprenger en Vrooland wordt dit voor
namelijk verklaard uit de arbeidsomstan
digheden en de lage lonen (1). Het is de
verdienste van Dil, dat hij dit heeft
genuanceerd door een vergelijking te
maken tussen lonen en levensomstandig
heden van de polderjongens en die van de
overige (land)arbeiders in ons land. Zijn
conclusie is. dat de kanaalarbeider het in
vergelijking daarmee niet slechter had. De
betaling was vaak beter, evenals de voe
ding. Tegenover het zware werk aan het
kanaal kan gesteld worden, dat ook
fabrieksarbeid zwaar was en bovendien
werd verricht onder abominabele hygiëni
sche omstandigheden. Om de stakingen te
kunnen verklaren moet niet alleen geke
ken worden naar loon en arbeidsomstan
digheden. maar ook naar faktoren als het
werken in ploegverband, dat sterk appel
leerde aan solidariteits- en rechtvaardig-
heidsgevoelens, alsmede de door zijn
betere fysieke gesteldheid grotere weer
baarheid van de kanaalarbeider. Zoals
wellicht bekend vond de beruchtste sta
king van deze beroepsgroep plaats in mei
1823 in Boekei vlakbij Alkmaar. Het
gehate mikpunt van deze aktie, de aanne
mer Gerrit Huijskens, werd daarbij dood
geslagen.
Voor de economisch-geïnteresseerden is
de becijfering van het gemiddelde dagloon
interessant. In tegenstelling tot Lucassen
1,50) en Sprenger/Vrooland 1,30)
komt Dil uit op een bedrag van 1,- a
K20 (2).
Ik wil aan een punt van de scriptie nog
wat nader aandacht besteden. In de litera
tuur wordt ervan uit gegaan, dat de kanaal
arbeiders merendeels vrijgezel waren of
hun gezin hadden achtergelaten. Ook Dil
gaat daarvan uit. Toch wil ik vraagtekens
plaatsen bij deze veronderstelling. Dil
heeft zelf de geboorteregisters doorgeno
men van enkele plaatsen waar gegraven
werd. Het aantal geboorten van kinderen
van kanaalarbeiders is groot. In Akersloot
bijvoorbeeld maakte deze bijna eenderde
van het totale aantal geboorten uit. Ook
andere plaatsen hadden een overeenkom
stig beeld. Dat wijst erop, dat veel kanaal
arbeiders hier met hun partner verbleven.
Hoeveel blijft vooralsnog onbekend.
1. J. Sprenger/ V. Vrooland, "Dit zijn
mijn beren!" Een onderzoek naar de
arbeidsverhoudingen bij de aanleg van
het Noordhollands Kanaal (Amsterdam
1976).
2. Idem. J. Lucassen, Naar de kusten van
de Noordzee. Trekarbeid in Europees
perspektief. 1600-1900 (Gouda 1984).
826