Alkmaarse wezen in de negentiende eeuw
door Gerrit Valk
Regelmatig wordt het gemeentearchief bezocht door studenten, die een scriptie schrijven
over een Alkmaars of een regionaal onderwerp. De verspreiding van zo'n werkstuk is
echter gering, terwijl het soms wel een grotere bekendheid verdient. Om deze reden
zal in het vervolg in dit blad wat vaker aandacht besteed worden aan dergelijke onder
zoeken.
Eén zo'n scriptie, die onlangs is afgerond,
is geschreven door de Alkmaarse MO-
student en leraar geschiedenis Nico Snip.
Het werkstuk heeft als titel: Nuttige
leden Een onderzoek naar de ver
zorging en opvoeding van weeskinderen
in het Alkmaarse Burgerweeshuis, 1815 -
1850. Dit is de laatste loot aan de stam
van een reeks onderzoeken, die de laatste
jaren verricht werd naar armenzorg en de
zorg voor wezen in Alkmaar, waarin met
name de wetenschappers Leo Noorde-
graaf en Frank van Loo zo'n belangrijke
rol speelden.
Het onderzoek van Snip is bescheidener
van opzet en stipt eerder aspecten aan,
dan dat er sprake is van diepgaande analy
ses. Zijn opmerkingen over de houding
van de weeshuisbestuurders zijn evenwel
interessant. Die druisen namelijk sterk in
tegen het beeld, dat wij nogal eens hebben
van deze mensen en dat soms meer over
eenkomt met de figuren uit de romans van
Dickens, die ten faveure van zichzelf de
weeskinderen een sadistisch en onder
drukkend regime oplegden. Snip consta
teert bij de weeshuisregenten daarentegen
een gewetensvolle opstelling en de beste
bedoelingen voor de wezen. Vanuit een
vaderlijke instelling werden de wezen
begeleid naar volwassenheid en was het
de bedoeling ze op te voeden tot "nuttige
leden" der maatschappij, die zelfstandig
hun weg zouden leren te vinden. Snip leidt
dit met name af uit het consekwente verzet
van de regenten om hun beschermelingen
naar de Koloniën van de Maatschappij van
Weldadigheid te sturen. Dit was een in
1818 genomen initiatief om paupers en
bedelaars door arbeid (o.m. heide-ontgin-
ningen) op te voeden tot zelfstandige land
arbeiders. Gesteund door Koning Willem
I werden koloniën gesticht in o.m. Frede-
riksoord, Willemsoord, Veenhuizen en
Ommerschans. Onder de armen was wei
nig animo voor wat, in hun ogen, niets
anders was dan verbanning en dwangar
beid. De weeskinderen vormden hierop
geen uitzondering. De Alkmaarse regen
ten steunden hen hierin en weigerden
weeskinderen tegen hun zin naar de kolo
niën te zendenHierover brak een konflikt
uit met het stadsbestuur, dat hiervan wel
een warm voorstander was. De regenten
lieten het konflikt zelfs zo hoog oplopen,
dat zij de huishouding van het weeshuis
ophieven en de wezen uitbesteedden bij
particulieren. Deze houding verklaart
Nico Snip vooral uit het medeleven met
de wezen, dat bij de regenten aanwezig
zou zijn. Enige kanttekeningen zijn daarbij
wel op z'n plaats. In de eerste plaats was
de opdracht van staats- en stadswege om
weeskinderen te zenden naar de koloniën
een inmenging in de al eeuwenoude auto
nomie van de besturen van dergelijke
instellingen. De toenemende overheidsbe
moeienis in de negentiende eeuw met de
terreinen der chartis leidde overal tot
gevoelens van onvrede. In de tweede
plaats ontstond het verzet pas daadwerke
lijk toen in 1824 de subsidies werden
beperkt ten gevolge van het niet voidoen
aan de kontrakten met de Maatschappij.
Vóór die tijd was er van verzet nauwelijks
sprake. Meer nog dan de menselijke,
speelden deze overwegingen een rol.
Regenten waren zeker geen barbaren,
maar ook geen engelen. Zoals ook blijkt
uit de bijdrage van A. van Loo - Mulder
in de Alkmaarsche Historische Reeks,
deel VI. De weeskinderen werden in de
jaren '40 van de negentiende eeuw beslist
onvoldoende gevoed.
Om een omvattender beeld te krijgen van
de geschiedenis van Alkmaar zijn bouw
stenen, zoals de scriptie van Snip, van
belang. Het is te hopen, dat meer studen
ten en (amateur)historici hun weg naar het
gemeentearchief zullen weten te vinden.
813