EEN CHOCOLADE- EN BONBONFABRIEK AAN HET VARNEBROEK (2) door Joh. Ringers Naar aanleiding van het eerste gelijknamige artikeltje in het 2e nummer van de 9e jaargang merkte iemand op, dat hij in de literatuur over molens had gelezen dat aan de wieg van menige grote chocoladefahriek een cacaomolen had gestaan. Wat hij in de inventaris van het Ringers fabriekje aan het Varnebroek miste was een "maalwerktuig". Hoe maakte Hendrik Ringers met de beschreven inventaris chocolade Inderdaad stond in het fabriekje aan het Varnebroek geen cacaomolen of een ander soort maalwerktuig. De cacaomolen deed pas zijn intrede in 1911 in de fabriek in Rotterdam. Daar stond een zoge naamde "drielingsmolen" Bij deze molen waren drie stel molenstenen trapsgewijs boven elkaar opgesteld. Het geheel werd door stoomkracht aangedreven. Met deze molen werd een fijnere vermaling ver kregen, die noodzakelijk werd omdat men ook cacaopoeder en cacaoboter ging fabriceren. Aan het Varnebroek vermaalde men de cacao in de melangeur. De geroosterde en van doppen ontdane cacao liet men in de melangeur fijnlopen. Cacaobonen bevat ten ca. 52 - 54 vet, dit is de zuivere cacaoboter. Door de wrijvingswarmte lost de cacaoboter op en ontstaat er in de melangeur een vloeibare cacaomassa. De melangeur werd vervolgens als mengma chine gebruikt. Aan de vloeibare cacao massa werd poedersuiker toegevoegd en deze twee ingrediënten werden te samen tot een chocolade-deeg gekneed. Dit chocolade-deeg werd vervolgens fijnge- walst op de chocoladewals. Toen nog een wals met granieten rollen. Door het walsen werd de chocolademassa rul. Deze rulle massa werd vervolgens onder toevoeging van een kleine hoeveelheid extra cacao boter overgebracht in de Zwitserse conche en in de conche tot een homogene choco lade gewreven. De cacaoboter werd aan gekocht bij een cacaoboterfabriek. Eerst in Rotterdam ging Ringers zelf cacaoboter en -poeder fabriceren. In het eerste artikel schreven wij reeds dat aan het werk van Hendrik Ringers een vast principe ten grondslag lag, namelijk alleen artikelen te fabriceren, welke aan hoge eisen voldeden en door een fijne smaak ieder in verrukking moesten bren gen. Hierin speelde het gebruik van de Zwitserse conche een grote rol, een rol die in het begin van deze eeuw nog niet door alle chocoladefabrieken was ontdekt. De oervorm van dit apparaat bezorgde deze machine de naam conche, onge twijfeld van het latijnse woord "concha" (mosselschelp). De Azteken gebruikten reeds voor het kneuzen van de cacaobonen een vlakke steen, over welke een rol heen en weer werd bewogen. Het uitsluiten van de steen veroorzaakte een trogvormige holte. De Fransman Bozelli mechaniseerde in 1800 dit handwerk. Deze machine gebruikte men zowel voor het fijnmalen van de kernen als van de suiker, terwijl de holle vorm van de steen ook toeliet deze beide bestanddelen samen te wrijven. De Zwit serse Ir. Lindt ontdekte in 1878 dat er bij een langdurige behandeling in de conche een verbetering van smaak ontstond, kleindeels door een mechanische verfij ning van de chocolade, maar hoofdzakelijk door omzettingen van chemische aard. U begrijpt dat Hendrik Ringers, die zijn opleiding in Zwitserland ontving, daarvan goed doordrongen was en onmiddellijk tot aanschaf van een conche overging om de befaamde kwaliteit van de Zwitserse cho colade te evenaren. Hendrik Ringers kocht de machines voor zijn fabriekje aan het Varnebroek bij de fa. Savy JeanJean in Parijs. In een oud Frans vakboek von den we de afbeeldingen van deze machine terug. Aan de hand van de tekeningen uit dit vakboek weten we dus ook hoe de machinerie er heeft uitgezien. 812

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1986 | | pagina 12