VAN SPEL EN WEDDENSCHAP
door Mr. J. Belonje
Nabij het einde van het 3e boek van ons
Burgelijk Wetboek wijdde de Wetgever
een uit 4 artikelen bestaande afdeling aan
het onderwerp "VAN SPEL EN WED
DENSCHAP", dat de aangehaalde titel
droeg (art. 1825 t/m 1828). Orgineel kan
men die bepalingen niet of nauwelijks
noemen, immers zij vielen bijna woorde
lijk vertaald en gelijk aan de voorschrif
ten welke de Franse "Code Civil" inhield
in een evenveel artikelen bevattend
hoofdstukje, dat "du jeu et de pari" tot
opschrift voert.
Willen wij dus weten hoe men hier in
vroegere eeuwen dacht over deze mate
rie van weddenschap, dan zal het goed
zijn om de opvatting van Hugo de Groot
in diens "Inleydinge tot de Hollandsche
Rechts-Geleertheyt" neerlegt in Boek
III, 3, paragraaf 48, nu eens te laten vol
gen:
"Alhier ontstaet een twijffeling, of de
weddingen, dat is toezeggingen op een
indien, wanneer niet en blykt van de
schenkings meening, ende dat ook geen
andere handeling daer by en kome, krag-
tig zijn afte niet: welke zake hoewel na
rechten twistig werd gehouden, zoo is bij
ons omden gemeenen oorboir verstaen,
dat al zulke weddingen kragteloos zijn,
't en waer er verbintenisse waer ten
wederzyde, ende den handelaers aen het
indien waer gelegen".
Maar wat nu wanneer de wedder betaald
had, zou hij dan recht op terugvordering
hebben op zijn tegenpartij
Hoewel ook buiten de Nederlanden wet
ten van kracht waren, die een absolute
nietigheid van spel en weddenschap
bedreigden, werd er nietemin doorgaans
aanvaard, dat degene, die eenmaal
betaald had desondanks niet kon terug
vorderen omdat hem was voldaan aan
een zogenaamde "natuurlijke verbinte
nis,,, een leer, die uit het Romeinse recht
herkomstig was.
Ter illustratie van een en ander lijkt het
mij interessant om hier een paar voor
beelden te behandelen, die ontdekt kon
den worden in het Alkmaars notarieel
archief. Het eerste dateert van 1635.
Voor de plaatselijke notaris J.C. van der
Geest verschenen op 13 november van
dat jaar twee plaatsgenoten, Gerrit Roe-
loffsz lijnslager en Floris Augustijnsz, die
beide aan de Kennemerpoort woonden,
om een verklaring af te leggen ten
behoeve van hun buurman Rijer Jansz
Hoeffsmidt. Zij kwamen samn met het
verhaal op de proppen, dat zij getuigen
waren geweest van een merkwaardige
afspraak tussen vleeshouwer Tijs Miesz
en de genoemde hoefsmid Rijer Jansz,
dat eerstgenoemde de "weddinge", of
weddenschap, had aangegaan "van bin
nen een dagh sonneschijn van hier tot
binnen de poorte van Bommel te rijden
des morgens vroech van hier nae Bom
mel voorsz. soude rijden". De getuigen
hadden ook gehoord, dat Tijs "sittende
te paerde" bij de Kennemerpoort aan zijn
tegenpartij had gevraagd of hij tevreden
was over dit plan, Ja, zo luidde het ant
woord: "Rijd voort in Godes naem". En
de getuigen verzekerden dat s mans ver
trek daar aanstonds op was gevolgd
Helaas verteld de geschiedenis niet of de
rit naar Zalt-Bommel bij daglicht door
vriend Tijs volbracht werd, maar erg
waarschijnlijk lijkt dat niet in verband
met dreigende hindernissen op vele en
soms moeilijke wegen en de te verwach
ten hoogst vermoeiende reis, waarin
onze grote rivieren ook nog moesten
worden gepasseerd. Dus zal het de onbe
raden wedder tengevolge van een mis
lukking geld gekost hebben al dan niet
vergezeld van een proces.
Het andere geval, dat ik vermeld vond,
speelde zich af in de jaren 1648-1649.
Twee ongetrouwde jongemannen. Sin
jeur Simon Jansz Wallis of Waelis, lid
ener regentenfamilie uit de stad monnic-
kendam en Bartholdus Steenhuijsen uit
Alkmaar, zoon van Catharina Fortuijn,
die naderhand schepen, heemraad en
kerkmeester zou worden van de Wierin-
gerwaard en te Alkmaar regent van het
Vrouwengasthuis (hij werd begraven in
de Grote Kerk aldaar op 15 april 1679)
meldde zich bij de plaatselijke notaris
A.C. Heemskerk om daar op 1 maart
1648 met elkaar een contract vast te leg
gen. Zij beschreven hierin dat diegene
hunner, die het eerst wettelijk trouwen
ging van de langst ongetrouwd blijvende
6000 guldens krijgen zou, betaalbaar in
land, rentebrieven of gereed geld, zoals
partijen nader zouden hebben uit te
maken, zodra dit huwelijk "gesolmeni-
seert" zou zijn.
Mocht de ander ook nog gaan trouwen
780