niet-gedetermineerde munten van de 12e eeuw.Of het zijn de munten
zoals gevonden in de Adelbertusput in Egmond.Dit zijn nabootsingen
van de munten van de laatste Hollandse graven, maar ze droegen geen
opschrift.We geloven deze munten met voldoende zekerheid te kunnen
determineren als munten van de abdij van Egmond.Opgemerkt moet
worden dat één van de munten verscheidene E's draagt, die op Egmond
zouden kunnnen wijzen." (7).Andere numismaten, zoals Scholten en
Wigersma, schrijven deze zelfde munten echter toe aan Friese
muntateliers (8).
Een andere indicatie voor mogelijke muntslag onder de jurisdictie
van de abdij wordt gegeven door de eerder genoemde vermelding van de
monetarius Reinward in Alkmaar.Fasel interpreteert deze tekst - op
grond van het feit dat deze zoals gezegd, temidden van schenkingen
en verkopen van onroerend goed aan de abdij staat - echter als een
rente cp pachtbetaling voor in Alkmaar gelegen land.Mede gezien de
vermelding van Reinward's beroep, zou het echter ook zeer goed om de
verpachting van muntslag kunnen gaan.De muntmeester was in die tijd
- en nog heel lang daarna - een zelfstandig ondernemer die het
muntbedrijf voor eigen rekening uitoefende.De muntheer - degene die
het muntrecht bezat - verpachtte dit ambt meestal aan de
meestbiedende, terwijl hij daarnaast deelde in de winst die bij het
vervaardigen van geld werd gemaakt.Die winst bestond uit het
verschil, circa 15%, tussen de nominale en de intrinsieke waarde van
munten.Het aandeel van de muntheer, een soort omzetbelasting, werd
de "sleischat" genoemd.Namens de muntheer hield een "waardijn"
toezicht op uiterlijk, gewicht ei aantal van de geslagen munten.
Helaas is uit de hoogte van het pachtbedrag niets af te leiden,
vooral ook omdat er zo goed als niets bekend is over de koopkracht
in die dagen.Dat blijkt bijvoorbeeld uit het verschil in inzicht
tussen Cordfunke en Fasel over de hoogte van de Egmondse
tolopbrengsten5 a 6 pond per jaar, die Cordfunke "belangrijk" en
Fasel "schamel" noemt.
Ter vergelijking van de genoerde bedragen het volgende: De
munteeiheid was toen de "denier" of "penning", waarvan er 12 in een
schelling en 240 in een pond gingen.Als rekeneenheid werd ook wel
"unica" (cns) gebruikt, waarmee 1/12 pond werd bedoeld.Cmgerekend in
penningen'bestonden de tolopbrengsten dus uit 1200 a 1500 penningen
en de pacht van Reinward uit 50 penningen per jaar.Voor het eerder
genoemde pauselijke privilege moesten aan Rome 4 schellingen, dus 48
penningen, per jaar betaald worden.Overigens zijn dergelijke, in die
746