stuur van de kaasdragers de dagelijkse gang van zaken diende te rege
len. Alleen als men het niet eens kon worden mocht men zich op het
stadsbestuur beroepen. Ook mochten de bestuurders straffen opleggen,
maar dat was niets bijzonders, aangezien dit al bijna twee eeuwen gebeur
de. Het corps telde thans 28 vaste dragers en 16 noodhulpen. De over
lieden bestonden "gelijk voorheen" uit de vader en vier raads. De kaas
dragers moesten de vader behoorlijke achting toedragen en aan hem werd
"alle magt verleent omme den geene die misdoet in alle deelen te straffen
en corrigeeren naar exigentie van zaaken, selfs tot het geven van ses off
twaalf weeken, sullende bij verdere strafverdiening den vader zigh heb
ben te addresseeren aan Heeren Burgemeesteren off Waagmeesteren".
Kortom, niets wijst erop dat sterk van de oude toestand werd afgeweken.
Ook de keuze van de raads en de provoost hield het stadsbestuur aan
zich. De provoost werd voor een jaar uit een der vemen bij toerbeurt
gekozen. Na een jaar werd de provoost raad. De raads, vier in getal,
werden uit de vier vemen gekozen. Elk jaar traden de twee oudste af,
waarna de vader, de twee overgebleven raads en de tot raad bevorderde
provoost een dubbeltal opmaakten, alsook een dubbeltal voor een nieuwe
provoost. Deze dubbeltallen werden in de eerste week van december aan
burgemeesteren aangeboden, die de keus deden. Ook werd elk jaar een
knecht benoemd, eveneens uit de vemen bij toerbeurt. En zelfs deze
nederige functionaris, die de kamer schoon moest houden, de kannen
schuren en het doodskleed in goede orde bewaren, werd door burge
meesteren uit een dubbeltal aangewezen. De ordonnantie bevat verder
talrijke bepalingen inzake de verdeling van het werk, het loon, het
drinken en de afrekening. Tevens werden de dragers verplicht een
hoed te dragen in de kleuren geel, blauw, rood of groen en de nood
hulpen een lintje aan hun hoed. De typische hoeden dateren dus van
1773. De witte pakken werden eerst in 1916 verplicht, namelijk toen het
vreemdelingenverkeer van betekenis werd.
Tot de Fransen kwamen
Ook deze ordonnantie, hoe uitvoerig ook uitgewerkt, was niet volmaakt.
Reeds dadelijk ontstond geschil over de wolweging, die toen kennelijk
van enige betekenis was. Het stadsbestuur stelde het draagloon op een
halve stuiver per 100 pond en zo was ook dit probleem weer van de
baan. Ernstiger was de kwestie die zich tien jaar later voordeed.
In het reglement van 1773 was bepaald, dat wie gezond was en wegbleef
zijn dagloon zou verbeuren ten gunste van de noodhulp die de plaats
van de absente drager innam. De noodhulp zou dan wel 1,afleggeld
moeten betalen. Men had het zó uitgelegd, dat de door de noodhulp
betaalde gulden ten goede kwam van de ontbrekende kaasdrager. Met
als gevolg dat gezonde kaasdragers "in zoo groote menigte" wegbleven
dat het getal noodhulpen niet toereikend was. De vaste kaasdragers
streken namelijk de gulden op en zochten lucratiever werk. Het stads
bestuur maakte er radicaal een eind aan. Wie gezond was en een uur te
laat kwam mocht de gehele dag niet werken en betaalde 1,boete.
Wie te vroeg wegging betaalde eveneens 1, Het afleggeld moest in
de bus en wie een of meer dagen verzuimd had, werd naar rato gekort
in de jaarlijkse afrekening.
Aldus sukkelde de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlan
den ten einde. In 1795 trokken de Franse troepen binnen, die nu met
638