De familie Pels was doopsgezind; ze woonden onder het kerkdak aan de
Kanaalkade, waar eerst mevrouw Bruin had gewoond. De Pelzen waren
een beetje typische mensen. Pels was een wat ruwe man; hij was eerst
paardeslager geweest en woonde vroeger op de Voormeer. Een broer
van hem was ook paardeslager en woonde op de Koningsweg. De mannen
waren broers, de vrouwen waren zusters. Pels verhuisde later naar
Westerlicht, waar hij al gauw overleed. Ze hadden een dochter, Jannie
Pels, die niet helemaal goed was. Jannie was gelijk met mij en buurvrouw
Torenbeek in verwachting. Ze werd een ongehuwde moeder, maar wilde
niet zeggen, wie de vader van het kindje was. Jannie zei; "Hij is ge
trouwd en ik wil zijn gezin niet ongelukkig maken." Het kindje ging
naar pleegouders en Jannie is kort daarna overleden.
De Torenbeek's woonden tegenover Pels in het hoekhuisje (naast mevrouw
Kindt). Zij waren familie van de vrouw van koster Knegt. Ze woonden
eerst in het huisje van mevrouw Kindt, maar verhuisden toen naar het
wat grotere hoekhuisje, dat bovendien een raam had naar de Kanaalkade.
"Buurvrouw Torenbeek was ook in verwachting; zij zou met mei beval
len, ik in september."
We waren een echt gemeenschapje. Alleen Torenbeek viel wat uit de
toon. Hij was een lastige man. En doordat ze ramen hadden, die uitke
ken op de Kanaalkade, hoorden ze er ook niet echt bij. Torenbeek had
overal last van en kon zich maar niet indenken, dat het oude mensen
waren en dat je die iets tegemoet moest komen.
Mijn man was erg handig en deed veel klusjes thuis; hij was op de am
bachtsschool geweest, maar zijn vader had hem en de andere kinderen
van school afgehaald, omdat ze in geldnood kwamen. Zijn vader ging
met drie zoons (dus ook de man van mevrouw Kindt) werken op een
nappafabriek, eigendom van een Duits vennootschap. Deze fabriek lag
bij de Halvemaansbrug in Oudorp, naast een cafeetje. Later ging de
fabriek over de kop. De man van mevrouw Kindt was machinist en hoe
wel 1926-27 crisisjaren waren, vond hij toch steeds werk. Hij pakte
alles aan wat hij kon krijgen en had een paar "gouden handen".
Hij kon ook chaufferen en heeft altijd werk gekregen; zijn broers niet
altijd. Toen hij 21 jaar was begon zijn rheumakwaal. "We waren toen
een half jaar getrouwd en ik was in verwachting van Jaap. Plotseling
kon hij niet uit z'n stoel komen. Daarna hebben we veel leed gehad.
Het tweede kindje was een meisje met een open ruggetje, dat spoedig
is overleden. De derde zwangerschap was buiten baarmoederlijk.
Het ging mis en het scheelde niet veel of ik was hem achterna gegaan.
Er waren toen nog geen bloedtransfusies en zo. Onze tweede jongen
was gelukkig wel gezond. Zo kreeg ik 4 kindertjes in 5 jaar en een in
valide man. Mijn man overleed op 8 mei kort voor zijn verjaardag, die
op 15 juni viel en waarop hij 54 jaar zou zijn geworden.
Toen de oorlog kwam en wij in de Tweede Landdwarsstraat woonden, was Jaap 17 jaar en
moest hij naar Duitsland. Jaap heb ik nog opgeschoten, 't Gaf veel angst, dat er bij ons
in de straat een NSB'er woonde. In mijn slaap ging ik slaapwandelen, dan liep ik naar de
kinderen en ging voor het raam staan. Dan vroegen ze, wat ik deed en dan zei ik in mijn
slaap, dat ik aan het waken was.
Toen we nog in het Hofje woonden, woonde koster Knegt in de kosterij
aan de Koningsweg: een aardige kerel. Mevrouw Kindt zei tegen hem:
"Ik wil ook doopsgezind worden en mijn kinderen op de kinderkerk van
de familie Timmer hebben".