Is het verwonderlijk, dat na de Spoorwegstaking en na de revolutiepoging
van Troelstra het maatschappelijk werk van het Nut althans in Alkmaar tot
bijna nul zakte en men voortaan lezingen organiseerde, welke voornamelijk
door gelijkgezinden werden bezocht
Het departement Alkmaar
Het departement Alkmaar werd op 1 september 1786 opgericht. In de eerste
vergadering waren 10 Alkmaarders en 3 inwoners uit de buitengemeenten
aanwezig. Veel levensvatbaarheid blijkt deze stichting niet te hebben ge
had, want in 1795 besloot men het departement te ontbinden. Op 9 maart
1802 stichtte men opnieuw een departement, dat op 3 maart 1803 het in
1798 opgerichte "Institut Tot een Goed Einde" in zich opnam. Deze ietwat
verwarrende oprichtingsfase maakt duidelijk waarom zowel in 1809 als in
1827 het 25-jarig bestaan van het departement werd gevierd. Het departe
ment is niet officieel opgeheven. Op 29 december 1 969 werd besloten het
te laten "slapen" en op 14 juli 1970 werd een non-activiteitsregeling inge
voerd, waardoor de leden werden ontslagen van contributiebetaling en af
dracht van het quotum aan het hoofdbestuur. In 1979 werd het batig saldo
overgedragen aan het fonds tot restauratie van het orgel in de Grote Kerk.
De School
Het "Institut Tot een Goed Einde", dat in 1798 was opgericht, gaf onder
richt in rekenen en schrijven aan minvermogende kinderen. Het departe
ment vond dit initiatief "hoe prijzenswaardig en nuttig ook in zich zelve,
te klein dan dat de werkzaamheid van een zo aanzienlijk Departement hier
bij zoude blijven berusten". Reden waarom het instituut werd gesloten en
met ingang van 31 mei 1804 een departemtnsschool werd geopend.
Als onderwijzer werd J.C. Moncourt aangesteld, doch deze vertrok reeds
per 15 mei 1805 naar Utrecht. Zijn opvolger werd de onderwijzer
H. Deeleman. De school was gevestigd in een voormalig pakhuis op de hoek
van de Schoutenstraat, toebehorend aan de timmerbaas J. de Geus. Het
beoogde getal van 50 kinderen werd gemakkelijk gehaald. In 1806 had men
zelfs een wachtlijst van 40 kinderen. De school was op de eerste plaats be
stemd voor kinderen van de leden, ergo er werd schoolgeld betaald, doch
16 kinderen van "minvermogende doch niet-gealimenteerde" (ondersteunde)
ouders werden gratis toegelaten. In 1808 werden de kosten van niet-beta-
lende leerlingen ten laste van het departement genomen. De school werd in
1808/9 zelfs uitgebreid tot 60 leerlingen en tevens werd een avondschool
voor 50 onvermogenden opgericht, die geheel voltekend werd. Het toont
aan dat er grote behoefte aan onderwijs was. Dit blijkt ook uit andere ge
gevens. De school telde drie klassen, met Deeleman als hoofd, een hulp
onderwijzer en een secundant. Toen in 1810 de hulponderwijzer Siemens
werd ontslagen, nam hij de secundant De Geus mee en begon voor zichzelf.
In 1812 begon de concurrentie door ex-kwekelingen zeifs voelbaar te wor
den, want het aantal dagscholieren was gedaald tot 36. Ook het aantal leden
van het departement was sterk gedaald, met als gevolg minder geld voor
de school. In 1813 werd de school overgedragen aan Deeleman, met dien
verstande dat het departement een aantal kinderen bij hem zou uitbesteden.
Hiermede kwam een einde aan de daadwerkelijke bemoeiingen van het de
partement met het lager onderwijs. Voortaan zou men zich slechts door
middel van onderzoek en enquête van de stand van zaken op de hoogte
stellen. Zo werd in 1845 een commissie benoemd, die een rapport uitbracht
577