van een aantal typen woningen. Voor onze begrippen waren de woontoe standen hemelschreiend. Kapotte vloeren, wonen en slapen in één vertrek, veel woningen die uit één ruimte bestonden met stenen vloer en lekkend dak, woningen "die meer herinneren aan een slechte stal dan aan eene woning", alsmede verregaande onzindelijkheid alom. Ook werden verschil lende huizen door meerdere gezinnen bewoond. Woningen van 1,- per week of duurder waren vrij goed, doch die van 30, 40 of 70 cent per week waren zeer slecht. Zij werden echter grif gehuurd ten gevolge van de woningnood. De commissie kwam tot de conclusie dat, als er betere wonin gen tegen een redelijke huurprijs verstrekt zouden worden, de slechte woningen spoedig leeg zouden staan. Klaarblijkelijk zag zij niet het ver band tussen armoede en woningnood, dat er de oorzaak van was dat er geen betere woningen kónden worden gebouwd, aangezien de mensen ze niet konden betalen. Het onderzoek heeft dan ook geen concreet resultaat gehad. In 1887 hield het departement opnieuw een onderzoek, dat even verbijsterende toestanden aan het licht bracht. De nogal eenzijdige bena drukking door het Nut van onderwijs en opvoeding leidde echter niet tot de bezieling, die nodig was om tot een radicale aanpak van dit sociale pro bleem te komen. Hetgeen niet uitsluit dat sommige Nutsleden als individu veel tot verbetering der woontoestanden hebben gedaan. Zij waren o.m. actief in de Volksbond tegen Drankmisbruik, die in 1893 een woningonder- zoek hield. Dit rapport is niet aangetroffen, doch dat van 1 903 is in druk aanwezig. Onder de commissieleden, die het onderzoek verrichtten, tref fen we de namen aan van mr. A.H.P. de Lange, mr. K.A. Cohen Stuart, H.J. Vonk, dr. A. Tuyl, P.H.M. Ibink Meienbrink en J. Cloeck. Dit rap port is zeer uitvoerig en het eindigt met een aanbeveling aan de gemeente raad. Inmiddels was namelijk de Woningwet verschenen (1901), die grote veranderingen bracht. Er werden eisen gesteld aan de woningen en tevens kwamen er aanwijzingen van rijkswege inzake het verstrekken van gelden door de gemeenten ten behoeve van de volkshuisvesting. Ook moesten de gemeenten een bouwverordening vaststellen, hetgeen te Alkmaar op 1 juni 1904 geschiedde. In 1908 werd opnieuw een woningonderzoek gehouden, ditmaal door H.J. Vonk, dr. A. Tuyl en H.E. Verschoor in hun kwaliteit van leden van de Gezondheidscommissie, met als drijvende kracht de secre taris der commissie mr. K.A. Cohen Stuart. Intussen was de woningbouw op gang gekomen. In 1894 werd de Coöpera tieve Alkmaarse Bouwvereeniging "Kennemerland" opgericht. Deze stelde zich ten doel woningen te bouwen voor handwerkslieden en daarmee gelijk te stellen inwoners. De oprichters Uitenbosch, Van der Snel, Landman, Van den Idsert en Bek waren arbeiders of kleine zelfstandigen. M. Uitenbosch was timmerman en kleine aannemer en zou de eerste voor zitter van de Alkmaarse afdeling van de S.D.A.P. worden. Van der Snel was bestuurslid van de plaatselijke afdeling van de Alg.Ned.Typografen bond. De bedoeling was kapitaal aan te trekken om de woningen te bouwen, waarna de lening door de leden met een bepaald bedrag per week zou wor den afgelost. Men kreeg hulp van de stadsarchitect C. Looman, H. Siebert Coster en mr. A.M. de Lange, die het kapitaal wisten aan te trekken en de eerste commissarissen van de vereniging werden. De vereniging wist in 13 jaar tijd 52 woningen te bouwen aan de Tuinstraat en de Druivenlaan (zie Th.P.H. Wortel, Vereniging voor Volkshuisvesting "Alkmaar", 1907— 1982). De woningwet van 1901 heeft de stoot gegeven tot het ontstaan van woningbouwverenigingen. Uitenbosch, die intussen raadslid was geworden, wist in 1907 een comité te vormen, bestaande uit hemzelf, P. de Lange PBzn,

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Oud Alkmaar | 1984 | | pagina 15