De opkomst,ondergang en de terugkeer van
de funktie Havenmeester in Alkmaar
Een stad was vroeger een staat in het klein, waarbinnen men zich niet
zonder meer vestigen kon, en waar de burgers in hun handel en wandel
aan talloze voorschriften gebonden waren. Het regende reglementen en
keuren in "dien goeden, ouden tijd". Ook de in- en uitvoer van de meest
noodzakelijke levensbehoeften waren aan allerlei beperkende bepalingen
en belastingen onderworpen. Men kende accijnzen (of "excijsen") op bier
en wijn, op koren en vlees, op hout en turf, op laken enz... De toegangs
wegen waren gebarricadeerd door hameien (sluitbomen) en poorten, waar
al wat passeren wilde kon worden tegengehouden en gecontroleerd.
Ook de toegangswegen te water
werden bewaakt. Voor Alkmaar was
de belangrijkste toegangsweg die uit
het zuiden langs het Zeglis. Waar
deze de binnen de stadsomwalling
getrokken Voormeer bereikte, werd
de doorvaart versperd door steigers,
die van weerskanten als hoofden in
het water uitstaken en slechts in
het midden een nauwe doorgang open
lieten. Op de kop van een dezer stei
gers stond een klein wachthuis,
waarin een "chercher" gepost was.
Deze was belast met de controle op
alle passerende schepen en met het
's avonds sluiten en 's morgens
openen van de nauwe doorvaart door middel van een op het water drijvende
balk, de z.g. boom.
Deze situatie heeft naar schatting circa een halve eeuw zo bestaan: aan het
einde van de zestiende eeuw werd aan de Bierkade, bij de hoek van het
Verdronkenoord (waar het schippersgildehuis stond), het Accijnshuis ge
bouwd, waarvan iedere stedeling spreekt als de Accijnstoren. Van dit Ac
cijnshuis, zoals het er oorspronkelijk uitgezien moet hebben, weten we nog
niet veel meer dan het feit dat het vermeld staat op de kaart van 1597
(Cornelis Drebbel). In 1622 werd dit Accijnshuis grondig verbouwd tot
het gebouw zoals we het nu kennen.
Vanuit dit voorbeeld van echt-Hollandse Renaissance klonk vroeger het
geluid van klokken om het afsluiten en openen van de vaarweg naar het
Zeglis aan te kondigen, en van hieruit kon het komend en uitgaand scheeps
verkeer worden gecontroleerd en de accijns worden ontvangen.
Een heel andere situatie ontstond toen met de komst van het fregat "Bellona"
van de Koninklijke Marine het Noordhollands Kanaal op 15 december 1824
officieel voor geopend werd verklaard. Drie dagen later passeerde hier de
eerste Oostindiëvaarder op zijn thuisreis naar Amsterdam. Tussen Bierkade
en Nieuwstraat ontstond zelfs een heel "havenkwartier", compleet met kroeg
jes en bordelen. Oude politierapporten weten er menig pikant verhaal van
te vertellen.